NRC 1 juni 1985
Omdat het traject van mijn voordelige groepsreis naar de Sovjet-Unie mij eerst naar Leningrad voerde bevond ik mij nog tamelijk onvoorbereid in die stad 's nachts in een groezelig hotel op een uur gaans van het centrum en overdag op weg langs de bezienswaardigheden de kerken paleizen en kunstverzamelingen die het revolutionair bewind in stand gehouden heeft zoniet uit eerbied voor traditie en cultuur dan toch om het volk te tonen dat dit alles en al het andere voor eens en voor altijd volledig in zijn macht gekomen was. Zelf heeft het regiem daar niets aan toegevoegd dan oorlogsmonumenten en begraafplaatsen huizenhoge leuzes en plakkaten die het beleid moeten ondersteunen met meer kracht dan overtuiging.
Het was alles imponerend genoeg maar veel indrukwekkender dan de overdaad aan cultuurschatten en gedenktekens was de soberheid en de somberheid die overal elders het stadsleven kenmerkte. Zelfs in drukke winkelstraten of in de overvolle ondergrondse treinen heerste een drukkende stilte en het leek wel of ieder in zijn eigen gepeins verzonken zich nauwelijks van de aanwezigheid van anderen bewust was. Nee er kon werkelijk geen aardig woord en geen glimlachje van af en men zou denken dat die stadgenoten helemaal niets met elkaar te maken hadden en dat buitenlandse bezoekers eenvoudig lucht voor hen waren. In de straten rook het nog gezellig naar de looddampvan ouderwetse benzine die in het westen alweer weggezuiverd is de vrachtauto's knetterden eroplos maar nooit was de smakelijke geur te bekennen van lekkernijen in een stalletje nergens klonk een flard van muziek of gelach of van een vrolijk gesprek er was geen menselijke verschijning en geen uitgestalde koopwaar die ook maar even de begeerte wekte.
Dat zijn allemaal maar oppervlakkige impressies van een verwende westerling een naïeveve toerist die niet meer te zien heeft gekregen dan de drie hoofdstraten en twee pleinen in het centrum tussen museum hotel en warenhuis.De beschrijving en verklaring van het Sovjet-leven is allang een aangelegenheid geworden van specialisten in de Kremlinologie de Ruslandkunde en de Slavistiek.
Toch zijn ook eerste indrukken niet geheel zonder betekenis, want de paar smalle streepjes die ik van dat enorme rijk gezien heb vormen nu net het stukje waarop dat machtige bewind het meest zijn best doet, waar het moet laten zien waartoe het in staat is. De binnenstad van Leningrad, het centrum van Moskou, dat is Rusland op zijn best, zou ik denken, op zijn modernst en ruimst voorzien. Daar toch wonen de heersers zelf en daar ontvangen zij hun gasten uit de wingewesten en de vazalstaten en daar laten zij ook vreemdelingen toe daar zijn de toonzalen van hun macht.
Maar in de grote winkelstraten zijn de winkels van schraalhans. Als ze zich al aan een etalage wagen (vaak zijn de ruiten gewit of dichtgeplakt), dan liggen daar maar een paar artikelen uitgestald of staan er sierstukken die binnen niet te krijgen zijn. Als in de stad de ene dag sinaasappels te krijgen zijn (uit Cuba of Marokko) dan zijn er weer geen appeltjes te koop maar zijn die een andere dag wel voorradig, dan blijken ze wormstekig en verrot, of overgehouden van het vorig jaar. Ik zag in al die dagen geen andere groenten dan ui, biet, kool, peen en komkommers (en, toegegeven, in de hoofdstraat van Moskou een rode paprika).
Ach, wat geeft die schaarste. Als het volk maar gezond is en de wet rechtvaardig, dan zou ik graag genoegen nemen met een brok zwart brood en een glas dunne yoghurt, smakelijk en eenvoudig, en
overal verkrijgbaar.
Wat maakt het dan eigenlijk uit dat de voorbijgangers zwartgallig lijken, de winkelmeisjes gemelijk en kortaf, het zou mij niet deren als ik wist dat voor iedereen gelijk gezorgd werd en niemand hoefde te vrezen voor willekeur en tyrannie, als de mensen onder elkaar maar gelukkig en tevreden waren.
Waar ik kwam was van plezier nooit iets te merken. Er zijn in dat land nauwelijks cafeetjes om even uit te rusten en iets te drinken. Wie een glas limonade wil, een kop koffie of een broodje, moet het staande naar binnen schrokken in een naargeestig lokaal en zelfs daarvoor staan de mensen in de rij, buiten in de kou of in een tochtige, onverlichte hal. Nooit of te nimmer is er buiten de musea iets echt mooi en ongeschonden.
Waar beton is, steekt het ijzer naar buiten, waar verf is bladdert ze, waar electra is aangelegd hangen de draden eruit, de vloerbedekking is altijd sleets, het hang- en sluitwerk lam of stuk, de bekleding toont kale plekken, de betegeling is gebarsten en waar plaveisel ligt vallen gaten. Vandaar dat het land eerder een afgetrapte en versleten indruk maakt dan dat het een vernieuwend ilan lijkt uit te stralen. Na zeventig jaar is de immer jonge revolutie afgepeigerd en ondertussen is het altijd stervende kapitalisme nog steeds niet dood.
Maar ook gloednieuwe spullen ademen in Rusland al bij aankoop veroudering. Er zit een blutsje aan of een rafel, ze hebben geen pasvorm of een rare plek. Er is maar weinig te koop en dat weinige is haast altijd rommel, zo krikkemikkig en armetierig als de spullen die bij ons als prijzen worden weggegeven in een schiettent op de kermis. Je begrijpt gewoon niet hoe het mogelijk is om producten zo klunzig af te leveren en waarom iemand er ook maar een kopeke voor zou geven.
En vreemdst van al, de vormgeving is aartsreactionair, zo lelijk mogelijk, schril, vol tierlantijnen en nodeloze toevoegingen (zoals deze): alsof de smaakduivel eroverheen gespogen heeft. Meubilair, serviesgoed, kleding zijn van ontwerp in- en inburgerlijk: armoedig, patserig en benepen tegelijk, zoiets is in het Westen helemaal niet te krijgen. In hun haast om de nieuwe proletarische samenleving in te richten hebben de machthebbers de oude kleinburgerlijke boedel voor armoedzaaiers miljoenvoudig gereproduceerd.
De staatsplaneconomie heeft enkel gebrek, wansmaak en knoeiboel opgeleverd. Dat stelsel wordt gaande gehouden door een heerserskaste vanuit een enkele idee, dat het bewustzijn bepaald wordt door de productiewijze en al die tijd is de productiewijze met die simpele idee bepaald. Die paradox geworden samenleving blijft bestaan door de politie, want niemand kan er tegenspreken en al die honderden miljoenen mensen blijven opgesloten binnen het immense wereldrijk. De sovjet-mensen hebben daarmnee leren leven, of beter, zij hebben nooit iets anders geleerd. Zij zullen er dus wel vrede mee hebben, tenzij ze beter weten. En wie het beter weet, die is in Rusland nog niet gelukkig;
wordt vervolgd.