NRC 4 mei 1985

In de kieren van Europa 

De eerste rekensom die ik helemaal zelf bedacht ging zo: Tussen 1918 en 1940 ligt 22 jaar. Van 1945 kan de vrede dus duren tot 1967. Ik heb nog achttien jaar, dacht ik toen: een onafzienbaar leven, waaraan ik gerustgesteld en opgewekt begon.

Naarmate de tijd verstreek week mijn berekening. De vrede duurt al veertig jaar en nog elke dag valt het mij mee. De oorlog dreigt nog steeds, maar nu niet méér dan toen.
Zonder dat ik dat besefte en zonder dat ik er nu veel van merk leefde ik als Europeaan. Dat is een term die alleen in andere continenten voor ons wordt gebruikt, wij noemen ons niet zo, behalve bij plechtige gelegenheden en herdenkingsdagen als vandaag.

Omdat ik zelf al een beetje plechtig ben, werd ik voor een internationaal gezelschap in Parijs opgebeld om iets over ‘Europa’ te schrijven en interlokaal in ’t Frans wist ik daar niet meteen onderuit te komen. Dus schreef ik (in het Engels):
De Europeanen hebben de laatste tijd niet meer zoveel gemoord. Ze hebben hun slachtingen al eerder in de eeuw aangericht, genoeg om de moorddadigheid waar ook elders in de wereld te overtreffen.

Dat die moorden hier zo zonder onderscheid aan Europeanen in het algemeen worden toegeschreven, maakt allicht wat ongemakkelijk. Maar als er sprake is van een Europese beschaving of zelfs van Europese eenheid, dan moeten ook die duistere episodes uit het verleden meegeteld worden als een onafscheidelijk onderdeel van het gemeenschappelijk erfgoed. De uitroeiing van de joden werd voltrokken door een Europese natie, met gedogen en medeplichtigheid van andere Europese naties. Het is nog nooit iemand gelukt om een verklaring van die misdaad te vinden in termen die uitsluitend op de Duitse samenleving slaan en die wat daar gebeurde ondenkbaar maken voor een ander volk.

Na de oorlog, toen andere Europese naties werden geconfronteerd met gewapend verzet in hun overzeese bezittingen, begingen ook die koloniale mogendheden misdaden zij het op kleinere schaal. Dat verontschuldigt de Duitse oorlogsmisdaden nog niet, maar het betekent wel dat er geen historisch begrip van een Europese civilisatie kan bestaan dat niet ook het nazisme en het kolonialisme als wezensonderdeel omvat en ermee afrekent. Dat zou op zich zelf al voldoende reden zijn om dan maar de hele conceptie van ‘Europa’ af te wijzen of om een idee van Europa te construeren als het ‘anti-Duitsland’ (dat dan zelfs de naoorlogse Bondsrepubliek zou kunnen omvatten). Maar erg oprecht klinkt dat niet.

Hoe dan ook, de Europeanen hebben in de afgelopen dertig jaar tamelijk vreedzaam met elkaar en met de rest van de wereld geleefd. Ten eerste, omdat ze met zijn allen de Tweede Wereldoorlog verloren hebben, behalve misschien Engeland. Ten tweede, omdat ze hun overzeese bezittingen zijn kwijt geraakt, Engeland nog wel de meeste. De Oost-Europese landen verloren de Wereldoorlog, hadden niet eens koloniën om te verliezen en verloren zelfs hun zelfstandigheid aan de Sovjet-legers die hen van de Nazi-bezetting bevrijdden. Europa is dus een continent van verliezers. Dat is een ontnuchterende gedachte, die misschien ook enig nuchter realisme heeft ingegeven.
Die nuchterheid werd zeer versterkt door de harde feiten van de nucleaire patstelling van wederzijdse afschrikking tussen de supermachten, waarin Europa vooral een lijdend voorwerp is.

Uitgaande van dit nulpunt is er eigenlijk veel gewonnen. West-Duitsland en Italië zijn min of meer stabiele democratieën gebleken; Griekenland, Spanje en Portugal zijn functionerende democratische landen geworden. Die grote vooruitgang is bereikt zonder veel bloedvergieten en met de instemming en de steun van de betrokken bevolkingen. Dat is allemaal nooit zo toegejuicht als de triomfale overwinning van de democratische beschaving, maar min of meer stilzwijgend aanvaard als een geruststellend gegeven in een nogal verontrustende wereld.

Toegegeven, er is niet veel heroïek te vinden in de naoorlogse Europese geschiedenis, geen inspiratie voor monumenten, volksliederen, heldenverering of triomfzangen. In tegendeel, zodra iemand zich geroepen voelt om een hoge morele toon aan te slaan, acht hij zich genoopt om allereerst Europa streng te berispen voor haar zonden in verleden en heden: de genocide van de Tweede Wereldoorlog, de koloniale slachtingen, de uitbuiting van de Derde Wereld, de voortdurende sociale ongelijkheid, de hardnekkige vijandigheid tegenover immigranten. Wie het, wat alledaagser, op kan brengen om de Europese politiek ook maar enige tijd van nabij te volgen raakt vervuld van weerzin tegen het gedurig gezeur over kleinigheden en verliest alle hoop op voortgang van de eenwording.

Toch duurt de vrede op het vasteland al veertig jaar en met de landen overzee al dertig. De democratie heeft stand gehouden en de rechtsstaat beklijft. Er is enige welvaart en een zekere mate van rechtvaardigheid in de verdeling. Het gaat kunsten en letteren goed. Politiek en godsdienstig fanatisme blijven randverschijnselen.

Misschien is de Europese gemeenschap toch de beste van alle mogelijke werelden. In elk geval moet er toch ergens iets goed gaan. En als dat inderdaad zo is, zou het de moeite waard zijn uit te zoeken wat dat dan wel kan zijn, of tenminste wat niet zo verkeerd is als het lijkt.

De Europese politiek is allereerst te kenschetsen door wat is opgegeven: Er is een magnifiek gebrek aan politieke megalomanie, aan historisch roepingsbesef, een schitterende afwezigheid van grandioze plannen voor hereniging en bevrijding. Maar een ander kenmerk is erbij gekomen: een alomvattende kleingeestigheid, een voortdurend gekibbel, gekift en gekijf over tarieven en quota voor wijn, boter, varkens, kippen, vis, olie, gas, auto’s en televisietoestellen. Geen debatten, alleen geruzie; geen redes, enkel nota’s; geen aanklachten, alleen maar klachten; geen inspiratie, niets dan routine; geen leiders, alleen maar ambtenaren; geen heldendom, heiligheid of martelaarschap, zelfs geen halsmisdaad of hoogverraad, alleen maar futiele fraude. Maar bovenal, geen eensgezindheid, alleen maar geruzie tussen wisselende coalities; geen bond, maar de wederzijdse gebondenheid van lotgenoten die zich niet meer van elkaar ontdoen kunnen. Zo ongeveer werkt de Europese gemeenschap. En dat is goed genoeg.

Het kan zijn dat dit makkeljker te accepteren is uit de gezichtshoek van een tamelijk machteloos land als Nederland dan van landen die hun grootheidsgedachten noodgedwongen opgaven op een later tijdstip en met groter schade.

Een goedlopend politiek stelsel biedt blijkbaar geen verheffende aanblik, zo zonder grootheidszin en roepingsbesef. Democratische politiek is een onderhandelen zonder einde over beperkte belangen, beperkt en juist daarom verhandelbaar. Ondertussen raken de constitutionele beginselen vrijwel geheel uit het zicht, juist omdat ze algemeen aanvaard zijn en dus van dag tot dag stilzwijgend en impliciet gerespecteerd worden.

Zolang zo’n stelsel niet werkelijk bedreigd wordt merkt iemand niet dat hij eraan verknocht geraakt is. Het geldt als vanzelfsprekend en wordt zelfs enigszins geminacht, omdat zoveel verhevener idealen ervoor moesten worden opgegeven.

Het grootse uitzicht op Europese eenheid lijkt voorgoed verdwenen. Maar misschien moeten al die heel verschillende volkeren die hun uitzonderlijkheid allemaal zo hardnekkig koesteren wel helemaal niet verder verenigd worden. William H. McNeill heeft de grote handelsexpansie van het vroeg moderne Europa juist verklaard uit de politieke verbrokkeling van dat continent: daardoor konden kooplieden van het ene land naar het andere trekken, ongehinderd en zonder zich te hoeven onderwerpen aan de bevelen en heffingen van een alleenheerser, zoals de ondernemers binnen een groot wereldrijk wel moesten. Ook in de huidige onvolmaakte Europese eenheid blijven allerlei kieren waarvan gebruik te maken is: multinationale ondernemingen, misdadigers en terroristen weten daar hun voordeel mee te doen, maar zonder dat het zo opvalt profiteren ook ongezeglijke jongeren, vernieuwers en intellectuelen van deze barsten in het politieke beheersingsapparaat.

De onvolkomenheid van de Europese eenheid wordt alom opgevat als een tekort waarin te zijner tijd voorzien moet worden. Maar die onvolmaaktheid zou nog wel eens de redding kunnen blijken van culturele bewegingsruimten en onderlinge verschillen.

Onopgemerkt blijft hoe ver de eenwording al gevorderd is en hoe slagvast de democratische instellingen gebleken zijn. Daar hoeft geen aandacht voor te zijn, zolang er geen acuut gevaar

Ook verschenen in: Het lied van de Kosmopoliet. Meulenhoff, 1987