NRC 16 februari 1985

Beschavingsvoordeel

Er is geen aanval mogelijk op de westere beschaving die niet gebruik maakt van het arsenaal dat die beschaving zelf te bieden heeft. Er is tegen het Westen niets te zeggen, of het moet in het westers gezegd worden. De westerse bechaving is de eerste en ook de enige die zijn eigen bestrijding heeft geformuleerd en uitgedragen. Het kapitalisme is westers, het imperialisme ook, maar het anti-kapitalisme en het anti-imperialisme zijn net zo goed westers.

De bevrijdingsoorlogen tegen de koloniale overheersers werden gestreden met westerse wapens en westerse ideeën, overgenomen van het moederland en daartegen gekeerd – behalve de stengun en de handgranaat werd ook een gedachtengoed buitgemaakt en ingezet – ideeën als nationalisme en zelfbeschikkingsrecht waren onontbeerlijk om de massa’s te mobiliseren in een strijdverband dat stamverwantschap en dorpssamenleving overstijgen kon in een nieuw, nationaal verzet.

De westerse beschaving overheerst in de wereld: de bestrijders zijn evenzeer gedwongen zich ernaar te modelleren als de dragers. Dat is nog maar een vaststelling, nog geen aanbeveling en nog geen veroordeling.

De westerse beschaving is daarin niet uniek. Het Romeinse Rijk dwong zijn barbaarse tegenstanders ook al om de strijdmethoden en organisatievormen aan te nemen die in dat rijk ontwikkeld waren. De Germaanse stammen romaniseerden tegen de Romeinen in.

Het Westen is alleen te bestrijden door te verwestersen. Dat is de dubbele binding waarin de culturele en politieke elites zich bevinden in de randgebieden van het wereldsysteem: landen die dan ook worden samengevat onder de noemer ‘niet-Westers’, want behalve hun tegenstrijdige verhouding tot het Westen hebben ze in politiek of cultureel opzicht weinig gemeen.

Sinds de dekolonisatie is voltooid trekken uit die randgebieden mensen naar het westers wereldcentrum dat ze goed gebruiken kon en niet meer kan uitstoten. De intellectuelen en de voorgangers van die minderheden zijn hier gevangen in dezelfde paradoxale klem: elk verzet ontleent zijn termen en zijn technieken aan de beschaving van het nieuwe, westerse thuisland. Maar ditmaal volgt de gevestigde meerderheid aldaar de verwikkelingen niet op afstand, maar heeft zelf van dag tot dag deel aan die tegenstrijdigheden.

Kerngedachte in die westerse beschaving is de idee dat er normen zijn die gelden voor alle mensen, zonder aanzien des persoons, ongeacht herkomst, geboortemerk of overtuiging. Maar minderheden die een eigen recht opeisen moeten dat doen in naam van hun bijzonderheid. Geven zij die op dan gaan ze als groep restloos teloor in de omringende samenleving. Of dat voor afzonderlijke mensen nu zo’n tragedie zijn zou of dat het misschien zelfs een bevrijding is dat telt voor elk apart maar niet voor de minderheid die zich manifesteren wil als groep.

Immanuel Wallerstein zei in een voordracht (Bielefeld, juni 1984): ‘Het universalisme is een gift van de machtigen aan de zwakken, die deze laatsten met een dubbele binding opscheept: de gift weigeren betekent verliezen, haar aanvaarden ook.’ De gedachte van het universalisme, van bindingen en normen die voor de gehele mensheid gelden, is een bij uitstek westers begrip en tegelijk is het die idee waaraan buitenstaanders, minderheden, hun recht van spreken en hun mensenrechten ontlenen. Hoe krachtiger een culturele minderheid haar ‘eigenheid’ accentueert, hoe stelliger ze daartoe eigen rechten opeist, des te meer bevestigt ze daarmee het gedachtengoed van het universalisme, van de rechten van alle mensen op een zekere mate van individuele vrijheid en groepsautonomie.

Een voorbeeld: in de orthodox joodse leer zijn, net als in de christelijke, ternauwernood gronden te vinden waarom mensen met een andere godsdienst dat geloof vrijelijk zouden mogen belijden. Hoe sterker dus de joodse geloofsgemeenschap op de eigen godsdienstvrijheid staat, des te meer blijkt ze te steunen op een ander ethisch fundament, dat van de universalistische vrijheid van godsdienst, vrijheid ongeacht het waarheidsgehalte van de leer, ongeacht de stamverwantschap van de aanhang.

Of: op hetzelfde moment dat Molukkers zich als natie opwerpen en een eigen staatsverband opeisen, bekrachtigen ze niet alleen hun uniciteit, maar tegelijk het omgekeerde, het overeenkomstig recht van alle volkeren om zich zelfstandig politiek te organiseren.

En: de Islam kan in Nederland vrijuit beleden worden, niet omdat er zoveel Nederlanders zouden zijn die denken dat er misschien een kern van waarheid in steekt of die een bijzondere sympathie koesteren voor Mohammedanen; welnee, de Islam wordt gedoogd zoals de Baghwan, de Youth for Christ en de sekte van Lou de Palingboer, niet uit respect voor de leer, de god of de aanhang, maar enkel en alleen uit respect voor het eigen, westers, gevestigd beginsel van de godsdienstvrijheid. Dat geldt voor iedereen gelijkelijk. Voor het Nederlandse rechtsgevoel is de Islam juist niets bijzonders en dus een geloof waarvan getuigd mag worden temidden van talloze andere.

Dat ene, algemene beginsel is nu net niet wat die gelovigen, elk in hun eigen sekte, belijden. Zij achten zich uitzonderlijk, begenadigd met het ene, ware geloof. Tegelijkertijd kunnen zij zich in hun bijzondere staat slechts handhaven, omdat zij voor hun omgeving juist geen uitzondering vormen, en doordat zij een beroep doen op een beginsel dat geldt voor ieder, ongeacht zijn gelijk of geloof en dat zij alleen al daarom niet zonder meer kunnen aanvaarden.

Deze paradoxale samenhang zal nog veel misverstand veroorzaken want het is niet tot iedere minderheid doorgedrongen dat zij haar recht niet ontleent aan iets eigens dat anderen ontbreekt, maar juist aan een abstract beginsel dat alle bijzonderheid negeert en geldt voor iedereen.

Ook verschenen in: Het lied van de Kosmopoliet. Meulenhoff, 1987