NRC 12 oktober 1996

De schaamte voor mij

Het vliegveld Charles de Gaulle bij Parijs is gebouwd als een reusachtige sorteermachine. Het ronde hoofdgebouw is omgeven door ‘satellieten’, en daaromheen staan de wachtende vliegtuigen geparkeerd. De binnenruimte is met glas overkoepeld: een kathedraal, kriskras doorsneden met manshoge, ook al doorzichtige buizen waarin de reizigers op roltrappen en transportbanden ieder naar de vertrekhal van hun bestemming zweven, als kerkgangers op Hemelvaart. Tussen passagiers met geldig plaatsbewijs wordt geen ander onderscheid gemaakt dan naar herkomst en reisdoel.
Behalve bij de toiletten. Daar geldt nog de strikte sanitaire scheiding tussen man en vrouw, die in de vliegtuigen zelf al opgeheven is.

In de wachtruimte voor Amsterdam en Frankfort stond bij de Dames een lange, wat geagiteerde rij. Opeens maakte een vrouw zich los uit de gelederen en stapte gedecideerd de mannen-WC binnen, waar nog heel wat deurtjes op Vrij stonden.
Een inbreuk op de orde der geslachten. Wat nu? De urinerende en handenwassende mannen besloten woordeloos en unaniem dat ze haar niet gezien hadden: een gentlemen’s agreement. Maar de oppasser der herentoiletten begreep dat hier een hoger en algemener belang in het geding was waarover hij diende te waken. Hij belde de ordedienst en prompt verscheen een veiligheidsbeambte. Hem werd rapport uitgebracht over het incident. Het gesignaleerd subject bevond zich nog steeds in afzondering, met het haakje erop, en het was meteen duidelijk dat de Veiligheidsinstructie niet in deze situatie voorzag. Moest hij op de deur gaan bonzen, zich met de noodsleutel toegang verschaffen, haar half beplast, huilend en spartelend, opbrengen in houdgreep met halve verwurging?
Als zij nu ten minste nog een AK46 in de aanslag hield, haar lendenen had omgord met explosieven, en de pin al uit een granaat had getrokken, dan had de bewaker geen ogenblik geaarzeld. Maar een plassende vrouw arresteren, daar is meer moed voor nodig. De bewaker droop af om nadere instructies te gaan halen. De oppasser mokte. De vrouw kwam na gedane zaken weer te voorschijn uit haar hokje en stapte, toch nog besmuikt, naar buiten.

Mijn sympathie had ze, en die van velen met mij. Ze had een kleine heldinnendaad verricht. Had ze zich opgeworpen als demonstrante, half verhuld door ludieke spandoeken, dicht omringd door bondgenotes met pamfletten, dan was daar minder lef voor nodig. Gedeelde durf is halve durf. Maar zij was alleen en zonder rekwisieten. Gewoon een zakenvrouw, die haast had en nodig moest, en niet van plan was het nog langer op te houden enkel vanwege het decorum.

De overweldigende schaamte die zij overwinnen moest, die ken ik, want ik ben wel eens per vergissing het damestoilet binnen gestapt en merkte het pas toen ik daar werd betrapt door een gebruikster. Daar stond ik, ingegoten in een glazen blok van schaamte.
Wat deed ik daar? Misschien werd ik wel aangezien voor een gluurder, een exhibitionist, een snufter, wie weet een verkrachter. Precies het slag viezerik dat meteen een doorzichtig excuus klaar heeft. In zo’n geval is elke verontschuldiging een zelfbeschuldiging en kan men zich alleen nog volkomen overmand door schaamte en verwarring vertonen. En dat gaat vanzelf.
Maar vrouwen zetten zich daar nu blijkbaar overheen. De gebeurtenis die ik had meegemaakt was geen uitzonderlijk voorval, maar integendeel een symptoom van een veel bredere maatschappelijke omwenteling. Dat weet ik nu uit de krant.

De Herald Tribune meldt dat in New York de bezoeksters van het theater in opstand zijn gekomen omdat ze in de pauze in lange rijen moeten wachten en vaak niet bijtijds verlichting kunnen vinden, terwijl bij de mannen, die hun besogne blijkbaar sneller afhandelen, nog volop vrije plaatsen zijn. De vrouwen namen de mannenhokjes in gebruik en verwekten groot schandaal.

Maar waarom kan dat wie dan ook maar een snars schelen?

Het gaat hier om niets minder dan een moment in de voortgaande onttovering van de wereld. Alles wat met ontlasting te maken heeft is met schaamte belast. Niet dat mensen er onder elkaar niet over praten, maar ze vervallen dan al gauw in een schurkende lacherigheid. Als de gêne niet kan worden weggegiecheld, bedient men zich van sluikwoorden als ‘stoelgang’, of ‘ontlasting’. En in dit geval botsen bovendien nog de geslachten.

De fantasie, de onreine kinderfantasie wil zich daar van alles en nog wat bij voorstellen, wil achter deuren en onder rokken kijken, scheve blikken werpen in het belendend urinaal. De verdorven kinderziel wil dat er getoond, vertoond, gepraald wordt met alles wat moet worden weggestopt in broekjes en hansopjes, of dat wordt weggegooid en doorgetrokken. De reine grotemensengeest wil daar niet van weten en is het toch niet geheel en al vergeten. Wat zich dan in de geesten voltrekt is een soort griezelen, en dan niet over iets engs, maar over iets vies. Een soort viezelen dus.
Zo laat zich dat duiden in psychoanalytisch perspectief. En zoals Adorno heeft gezegd, ‘de psychoanalyse is alleen waar in haar overdrijving’. Dat is overdreven en dus waar.

Maar het gaat nog verder terug, tot de naakte strijd om het bestaan. Wie bij het hurken gezien werd of geroken, was weerloos voor zijn tegenstander, roofdier of roofmens. En ook nu nog is het geurgeheim een verborgen machtsmiddel.
De uitkomst van de komende, kleine wc-oorlog is eigenlijk al voorspelbaar. Vrouwen willen een eigen domein, waar ze ongehoord en onbespied door mannen kunnen roddelen en broddelen. Maar vrouwen eisen ook onmiddellijke verlichting. Straks mogen mannen dus nog steeds niets op vrouwen-wc’s, maar vrouwen wel op mannen-wc’s. En weer moeten mannen iets leren inhouden. Ik heb daar vrede mee.