NRC 2 november 1985

Freud als fantasiefiguur

De psychoanalytische beweging heeft iets te verbergen: biografisch materiaal over Sigmund Freud. Het Freud archief blijft dicht en wordt daarmee onvermijdelijk tot de magnetische pool voor alle fantasie en speculatie over deze vaderfiguur van het moderne denken.
‘De keuze van de patient voor de geheimhouding onthult vanzelfsprekend al een aspect van zijn geheime geschiedenis’, schreef Freud in 1913. De psychoanalytici hadden kunnen voorzien dat hun geheimhouding, hoe gerechtvaardigd misschien ook, de nieuwsgierigheid zou prikkelen en allerlei speur- en giswerk uit zou lokken. Freud is nu posthuum in bioanalyse: elke snipper papier en elke terloopse verwijzing worden tegen hem gebruikt, zoals hijzelf iedere inval of verspreking van zijn patienten wist uit te buiten. Drie boeken, een bijlage van Vrij Nederland en een discussieavond in het Amsterdamse Paradiso zijn dezer dagen aan de beschrijving van het geval Freud gewijd.
Misschien had hij wel een verhouding met zijn schoonzusje, zegt Peter Swales; wie weet vervalste hij de levensfeiten over zijn patienten, oppert Jeffrey Masson; vast en zeker verfraaide hij zijn resultaten, voert Han Israëls aan.

En wat dan nog? Maakt dat de pychoanalyse minder waar? Een leer zou toch los moeten staan van de verkondiger, moeten gelden ongeacht zijn levenswandel. De psychoanalyse is toch het evangelie niet dat staat of valt met Jezus, maar eerder iets als de evolutietheorie, die ook niet werd aangetast toen bekend werd dat Darwin zich slecht gedragen had in de prioriteitenstrijd met Wallace.
Maar de psychoanalytici en de biografische onthullers zijn op één punt merkwaardig eensgezind: in de misvatting dat Freuds doen en laten van belang is in de beoordeling van de psychoanalyse. Dat is de grootste zwakte van de analyse, dat ze het meer hebben moet van het Freudiaanse leergezag dan van proefondervindelijke staving.

Interessant is niet zozeer het gevlooi in Freud’s intiem bestaan. Hij was de laatste om te pretenderen dat hij zonder zwakten was, al stond hij zijn coterie genadiglijk toe om dat te sugggereren.
Van belang is een andere kwestie: of Freud voorbijzag aan de werkelijke kwetsuren die zijn patienten hadden opgelopen in hun leven, en uiteraard vooral in hun kinderjaren.

In zijn commentaar op het geval Schreber heeft Freud de feiten over de hardhandige opvoedingspraktijken van vader Schreber, die deze nota bene in zijn pedagogische geschriften verkondigde, volstrekt genegeerd. Han Israëls laat in zijn dissertatie Schreber, vader en zoon zien hoe de psychoanalytici op hun beurt deze opmerkelijke bedrijfsblindheid van Freud volkomen negeerden.
De Amerikaan Jeffrey Masson verwijt Freud in veel schriller termen een onwil om de biografische feiten recht te doen. Freud heeft de hysterische symptomen van zijn patienten tenslotte toegeschreven aan haar verleidingsfantasieën en niet aan feitelijke aanranding of verkrachting door de vader. Heeft die overweldiging werkelijk plaats gevonden of niet? Masson beweert van wel, en beweert ook dat Freud dat heel goed wist en het tegen eigen overtuiging in later heeft ontkend, om zijn psychoanalyse salonfähig te houden. Masson voegt er koket aan toe dat de analyse daarmee vervallen is tot een conformistische goedpraterij van patriarchale machtsverhoudingen.
Ik weet het nog zo net niet. Het is uiteraard noodzakelijk om in de loop van een behandeling te achterhalen wat waarschijnlijk in feite is voorgevallen, en ook wat de analysand daarmee gedaan heeft en daarvan gemaakt heeft. Maar die psychische bewerking is van belang in zichzelf.

Een al te aanhalige of opdringerige ouder kan het kind even ongelukkig maken als een al te afwijzende en verstotende. Het is heel slecht voorspelbaar wat kinderen van zulke toenaderingspogingen en verstotingen maken en ook die fantasie-bewerking moet elke keer opnieuw nauwkeurig worden nagegaan. Masson schat dat de helft van de vrouwen als kind ‘verkracht of sexueel misbruikt is’. Een slag in de lucht, in heel vage termen. Een gewelddadige seksuele overrompeling lijkt mij een ramp voor een kind, maar ik vermoed dat het ook uitzondering is. Beladen en bedekte erotische confrontaties, waar kind en ouder geen weg mee weten en toch ook door gefascineerd zijn, die zij vrezen en uitlokken, lijken mij veel gewoner. Zulke periodes van innige spelletjes en zwoele stoeierijen eindigen er vaak mee dat een van beiden schrikt en bruusk het lichamelijk contact verbreekt, zonder dat er ook maar iets van gezegd wordt. Ook dan blijft het zaak er achter te komen wat er nu werkelijk gebeurd is én wat dat voor het kind betekend heeft. Sommige kinderen hebben zoiets achteraf en in het diepst geheim ook heel leuk en opwindend gevonden en bewaard als een verborgen erotische schat. En andere kinderen zijn er aan kapot gegaan.

Zelfs verkrachtingen leven niet altijd alleen maar voort als een afschuwelijke herinnering: er wordt soms in het diepst geheim ook een verboden lust aan verbonden en dat is misschien nog wel het ellendigste van alles: dat iemand een lustbeleving opgedrongen is, waaraan zij zich niet onttrekken kon en waar zij ook geen plezier aan kan ontlenen.
De fantasie begint bij de ruwe feiten en bewerkt die net zo lang tot ze een leefbaar verhaal opleveren. Daar had Freud het over en het zou me niet verbazen als hij die ontdekking vaak verkeerd heeft toegepast. Maar Freud heeft de fantasie ontsloten als deel van de wetenschappelijke werkelijkheid. En hij heeft nog echt bestaan ook.