NRC 9 november 1985

Het lied van de kosmopoliet (1)

Dorps en kleinsteeds willen de mensen leven. Tenminste, dat beweren ze. Gelukkig menen ze er niets van. In feite vergapen ze zich aan tv-series vervaardigd in een wereldworstfabriek, vermeien zich met muziek die voor alle continenten per maat gefabriceerd wordt en kopen de producten die overal op aarde gelijk over de toonbank gaan. Wereldburgers zijn ze al, maar dorpelingen willen ze blijven.

Natuurlijk, hoe meer het eigene verloren gaat, des te meer wordt het betreurd:het dorpseigene, het streekeigene, het volkseigene. Iedereen is allang vergeten wat dat was en gelooft eerlijk dat er iets aan gemist wordt. Maar de meeste mensen die kleinschalig en fijnmazig in de dorpsknel zitten, weten niet hoe gauw ze er van los moeten komen. Als iemand er aan ontkomen is en je hem op de man af vraagt wat zo bijzonder was aan dat milieu van herkomst, dan was het wat niet mocht en wat niet kon en vooral wat steeds weer moest. Vraagt men hardnekkig door dan komt er iets van warme bollen, sintmaartens­ratels of bombazijnen kielen. Maar al die nodeloze spullen blijken ook verkrijgbaar in het grootstedelijk warenhuis, op de nostalgie­afdeling in de uitverkoop.

Er bestaat allang geen regionale cultuur meer, er rest alleen nog wat onbeholpen plaatselijk getuttel, volgehouden op bevel van de burgemeester en betaald door het mini­sterie van cultuur. Er zijn zenders waar hetzelfde nieuws als overal elders met precies dezelfde muziek wordt doorgegeven in een speciaal soort kromspraak: dat zijn de streekzenders, maar de kinderen uit de streek luisteren in het geniep naar Hilversum 3, zoals in de bezettingsjaren in het grootst geheim werd afgestemd op de Engelse zender, de stem van buiten, de stem van de vrijheid.

Niemand kan het helpen dat hij als Fries of Limburger geboren wordt, maar gelukkig is daar nog veel aan te doen: behoorlijk onderwijs, veel radio en televisie, een tijdige vlucht naar de stad.

Dat wordt de jonge mensen tegenwoordig moeilijker gemaakt dan hun ouders, want met dwang, dreiging en subsidie worden gezonde kinderen geprest om te praten in het namaakantiek dat voor de streektaal doorgaat. In Friesland is het geloof ik al zover dat de scholieren die kitschtaal wettelijk krijgen opgedrongen. Dat zal hun in elk geval levenslang een weerzin inboezemen. Want wie wil nu worden opgescheept met een geheimtaal, een taal die afsluit van de buitenwereld in plaats van er toegang toe te geven?

Het Nederlandse taalgebied is al heel krap, maar nog net groot genoeg om de contacten met de rest van de wereld gaande te houden.

Erger dan deze taalstreken is wat de nieuwe Nederlanders wordt aangedaan. Die zijn hier immers niet geboren maar naar toe gekomen; zij hebben dus dit land niet meegekregen maar uitgekozen. Dat zou de geboren Nederlanders blij en trots moeten maken. Maar nee, het leidt alleen maar tot volksgemor en minderhedenbeleid.

Minder heden en meer toekomst, dat alleen kan het doel zijn van zo’n beleid, maar het is integendeel gericht op het verleden. De Turkse identiteit moet versterkt worden en de Molukse eigenheid bevestigd, het Marokkaanse erfgoed behouden en de Surinaamse worteling verstevigd. Maar waarom? Wie wil dat eigenlijk?

Dat willen, pardon eisen, de onbezoldigde en bezoldigde veldwachters van het etnisch groepswezen, de ouderlingen en de imams, de vormingswerkers en de minderhedenbeleidsambtenaren. Hun gezagspositie is gegrond op het bestaan van etnische groeperingen: als de jongelui naar alle kanten uitzwermen, de wereld in, dan is het met die machtsbasis gedaan.

Dus hebben de voorgangers en hun ambtelijke handlangers een cultuurbeleid ontwikkeld dat gericht is op het eigene, al moet dat eigene alsnog bedacht en gefabriceerd worden: Het ontwerp-rijksprogramma wil ‘de ontwikkeling van eigen theatervormen van diverse etnische groepen’. Dat is toch nergens goed voor. Als die vormen er niet zijn en in geen duizend voorafgaande etnische jaren zijn gegroeid, waarom moeten ze dan uitgerekend in Nederland opeens van staatswege ontwikkeld worden? Zorg maar dat Antilliaanse of Chileense of Turkse jongeren een goede kans krijgen aan de toneel­school en daarna niet worden achtergesteld als de rollen verdeeld worden.

Niets helpt zo tegen het heimwee van de tweede generatie als een kort verblijf in het ouderlijk geboorteland. Een inspectiereisje van de Molukse jeugdleiders betekende subiet het einde van het grote streven naar terugkeer. Hier geboren kinderen van Turken en Marokkanen blijken al na een maand in het land van herkomst bekeerd te zijn tot spijtoptant. De Surinamers willen niet terug, nu niet met het excuus van de huistiran Bouterse, en straks niet zonder excuus. Gelijk hebben ze. Dit is een leuker land.

Het gaat niet alleen om de betrekkelijke welvaart hier, die nog steeds uittorent boven de penarie in die verre thuislanden. Het gaat vooral jonge mensen om de ruimte, om een cultuur die massaal is en commercieel, maar ook grenzeloos en egalitair.

Er zullen er zijn die de mufheid van thuis verkiezen boven de vrije lucht van de stad. Laat ze. Maar ik denk dat de meeste plattelandsjongeren en immigrantenkinderen iets anders willen meemaken. Zij vallen buiten het beleid. Dat is tot daaraantoe. Maar zij vallen ook buiten het beeld: de goegemeente heeft voor hun eigen bestwil uitgemaakt dat zij thuishoren in hun minderheid of in hun regio en dat zij zich bij hun eigen erfgoed moeten houden. Ze gaan er zelf nog in geloven ook, al leven ze volop in de wijde wereldcultuur. Maar die is voor iedereen en de toegang is er vrij.

Ook verschenen in: Het lied van de Kosmopoliet, Meulenhoff, 1987
en in: De draagbare De Swaan, Prometheus, 1999