NRC 10 februari 1996
Justice International (2)
Een wereldwijde organisatie die zich inzet voor de vervolging van oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid, daar zou ik wel lid van willen zijn, schreef ik vorige week. Zoiets als Amnesty International, maar dan om gerechtigheid jegens de daders, en niet zozeer om genade voor hun slachtoffers.
De berechting van oorlogsmisdadigers is allereerst een politieke noodzaak. Het vorige bewind heeft verschrikkingen begaan, of minstens toegelaten, en het nieuwe regiem moet voor de eigen bevolking en voor de buitenwereld overtuigend aantonen dat daar nu een eind aan gekomen is: ‘dát nooit meer.’ Berechting van de daders is de meest sprekende en beeldende, de meest theatrale manier om dat voornemen uit te dragen. Er gaat bovendien een soort onuitgesproken ambtseed in schuil: de straf die nu de daders wordt opgelegd mag ook ons worden aangedaan als wij ooit zulke misdaden zullen begaan.
Maar kan dat niet gewoon op een getypt en ondertekend A-viertje, moet daarvoor de hele santenkraam van de rechtspraak worden opgezet? Moeten daarvoor de Rwandese Hutu-militanten of de Bosnisch-Servische leiders worden geofferd op het altaar van de wereldpolitiek?
Ja, dat moet. Dat is de symbolentaal waarin een politieke werkelijkheid wordt verwoord en waar gemaakt. Zonder het ceremonieel van schuld en boete gaat het niet.
Er zijn nog andere redenen: de feiten die tot dan toe alleen maar bij geruchte bekend waren kunnen nu met enige zekerheid worden vastgesteld, er komt zicht op de omvang van de misdaden en de kluwen van verantwoordelijkheden wordt een eindweegs ontward. Maar een strafproces is daar niet echt voor nodig en het is niet eens de beste manier om de toedracht te achterhalen: historici kunnen dat beter, met wat hulp van opsporingsambtenaren.
Berechting is de best mogelijke benadering van gerechtigheid. Dat is een waarde-in-zich-zelf, maar ook een gevoelswaarde. Het gevoel waar het dan om gaat heet op zijn zondags rechtsgevoel en doordeweeks wraakzucht. Of nog anders: het rechtsgevoel is de gesublimeerde wraaklust, een wens tot wraak die zich heeft laten temmen door het recht. Dat is, zoals alle sublimatie, behelpen. Het rechtsgevoel staat tot de wraakzucht als de huwelijkse liefde tot de geslachtsdrift.
De Leuvense politicoloog Luc Huyse heeft zich grondig verdiept in het vervolgingsbeleid van ‘opvolgersregimes’ – de regeringen die aan de macht kwamen na de val van een dictatoriaal bewind: hij vergelijkt het naoorlogs optreden van de regeringen in bevrijd West-Europa met dat van latere opvolgersregimes in Centraal Europa, Somalië, Zuid-Afrika, Rwanda. Helemaal bevredigend verloopt het nooit, zegt Huyse.
‘In Frankrijk, België en Nederland lagen bij de bevrijding alle mogelijke opties open en nu, een halve eeuw later, blijkt dat deze landen nog altijd met de erfenis van de oorlog worstelen. Met het voortschrijden van de tijd zijn de spoken van het verleden niet verdwenen.’ Toch hadden de regeringen in deze landen de vrije hand, want het voorafgaand bewind was onvoorwaardelijk verslagen. De opvolgersregimes die later elders optraden waren meestal wel gedwongen om te pacteren met hun voorgangers, die de laatste restjes van hun machtspositie probeerden in te ruilen voor straffeloosheid. Dat leidde tot veel halfhartigheid en grote verwarring. Het rechtsgevoel werd daarmee niet bevredigd, de wraaklust al helemaal niet.
Dan is de Zuid-Afrikaanse formule, waarin bij voorbaat wordt afgezien van vergelding, nog te verkiezen: een commissie zal de waarheid over de wandaden vaststellen en daar blijft het bij. Dat vergt dan wel een nationale, collectieve onthouding, van de wraakdrift. Ik zie daar niets hoog-ethisch in: de Zuid-Afrikaanse politie heeft haar troeven uitgespeeld en amnestie verkregen, dat kwam bij het ANC een aantal militanten met een kwaad geweten heel goed uit. Men legt zich daar nu maar bij neer, in nogal arren moede.
Vergiffenis, dat is toch prachtig! Ja, als je het lemmet al op de strot van je vijand wet. Maar eerder niet. Vergeven is alleen mooi als machtsdaad, het Zuid-Afrikaans pardon doet denken aan iemand die zijn berovers nog naroept dat ze van hem zijn spullen allemaal houden mogen.
Nico Frijda, de psycholoog van De emoties, heeft over de wraakzucht geschreven dat die niet alleen hoogst destructief kan zijn, maar ook heel functioneel: de wraak dient om de positie van slachtoffer te boven te komen en weer iemand te worden die greep heeft op de wereld. Die wraakzucht moet beheerst en beschaafd worden (Het bijbels ‘Oog om oog, tand om tand’ moet al gelezen worden als een aansporing tot matiging: ‘oog om oog, maar meer ook niet’). Rauwe wraaklust is pure vernietigingsdrang die niet overgaat; zachtgekookt is de wraakwens een onmisbaar bestanddeel van het rechtsgevoel.
Maar recht moet toch voor iedereen gelijkelijk gelden en komt de wreker soms niet alleen op voor zichzelf en de zijnen? Nee, wraakgevoelens kunnen kennelijk ook gewekt worden door leed dat anderen is aangedaan, zelfs vreemdelingen, verre vreemden. Naarmate mensen hier zich meer vereenzelvigen met mensen daar, neemt ook hun verlangen toe om het kwaad dat die anderen berokkend wordt gewroken te zien.
Als nu mensen eisen dat de genocide op de Rwandese Tutsi’s wordt bestraft of de massamoord op Moslims in Srebrenica wordt berecht, dan is dat omdat ze de slachtoffers zien als net zulke mensen als zijzelf zijn en de daders niet beschouwen als barbaren en wildemannen van wie je zoiets kunt verwachten en die je het niet kunt aanrekenen, maar juist als volledig aansprakelijke en toerekeningsvatbare medemensen, die dus bestraft dienen te worden.
De universele, belangeloze en getemperde wraakzucht, dat is de adem van de wrekende gerechtigheid. En daarvoor moet Justice International opkomen