NRC 11 januari 1997

Talen en taaltjes (2)

Nederlandse ambtenaren moeten voortaan Nederlands spreken bij officiële ontmoetingen met buitenlanders. Dat bericht Het Parool van donderdag jl., over zes kolommen op de voorpagina. Het is nieuws, want tot nog toe vermeden die officiële Nederlanders in het buitenland hun moerstaal alsof het hun spraakgebrek was. De nieuwe beleidslijn is dan ook heel verstandig.
Het ondoordachte voorstel van minister Ritzen om een kwart van de universitaire colleges in het Engels te houden is in deze kolommen indertijd afdoende weggehoond: ‘Een pianist met houten vingers’, noemde toen K.L. Poll een spreker die zich in een vreemde taal moest uitdrukken. Het ministerieel ideetje werd in de wereldpers met verbijstering overgenomen, alsof de minister van Waterstaat had voorgesteld om de sluizen te openen en de dijken te doorsteken zodat alvast een kwart van Nederland door het water zou worden verzwolgen.

Inderdaad is de laatste bevlieging van het milieubeleid dat de zee achter het strand door slufters in en uit moet stromen. Wat brak water in de duinen verfraait het landschap en een lichte verzilting van het Nederlands met Engels idioom verrijkt de taal. Maar wie als een overijverige waterdrager het Engels van overheidswege voor wil schrijven verordonneert de inundatie van het taalgebied.

Zo kan hij wel weer. Taal en water: de laatste metaforen van het Nederlands nationalisme die nog salonfähig zijn.
Maar alles is beter dan: ‘De eigen taal is een bruikbare valhelm. Dus als je hem hebt gebruik hem dan ook,’ aldus een woordvoerder in Het Parool. ‘Een valhelm’? Dat vraagt om een geestige opmerking. Maar daar heeft de goede lezer mij niet voor nodig.

Het advies aan de ambtenaren geldt trouwens alleen voor de zes maanden dat Nederland voorzitter is van de Unie. Er wordt niet bij verteld hoe deze nieuwe gedragslijn moet worden ingeleid: in het Nederlands? ‘Wass?’ ‘Kwa?’ ‘Wha-at?’ En hoe die straks weer moet worden opgegeven.
Toch is het voorstel terecht. Nederland heeft zich altijd ingezet voor een Europees federalisme. Zonder dat het erbij gezegd werd was daarin al begrepen dat het Nederlands als verkeerstaal werd opgegeven en dat het Engels de Europese voertaal zou worden. In andere lidstaten werd en wordt daar heel anders over gedacht. Dat bleek toen bij de oprichting van het Europees merkenbureau vijf grote Europese talen werden toegelaten, maar de zesde in de ranglijst, het Nederlands, werd uitgesloten. Het waren toentertijd de kleinere lidstaten die er bij Nederland op aandrongen om voor de eigen rechten en dus ook voor de hunne op te komen.

Europa heeft een heel groot probleem dat in alle talen onbesproken blijft: hoe moeten de Europeanen zich met elkaar verstaan? Volgens de letter van het verdrag is de officiële taal van elke lidstaat ook een taal van de Unie. In feite wordt onder Europese ambtenaren Engels, Frans of Duits gesproken, Engels het meest en steeds meer, Frans steeds minder en Duits bij uitzondering, maar steeds vaker.
Bij officiële gelegenheden en in de openbare zittingen van het Parlement zijn alle elf officiële talen toegelaten en is simultaanvertaling in alle 110 combinaties beschikbaar. Over een paar jaar, als ook de drie fatsoenlijke centraal Europese landen zijn toegetreden, wordt dat dus al 14×13=182. De Ieren en de Luxemburgers hebben inmiddels spijt van hun bescheidenheid, de Catalanen zullen trachten hun zin nog verder door te zetten en zodra de Oostenrijkse neo-nazi’s aan het bewind zijn zullen ze hun Oostenrijks als volkseigen spraak erkend willen zien. Dan wordt het achttien maal zeventien. Reken maar uit. En dan (dan pas) komt ook het Fries erbij.

Is dat erg? Welnee, helemaal niet. Die vijftien of twintig talen staan voor de rijkdom en verscheidenheid van de Europese cultuur. Bij plechtige gelegenheden, bij maiden speeches en inhuldigingen, in retorische passages voor de kiezers thuis, zal gebruik gemaakt worden van de moedertaal. Dat dwingt de Unie er honderden tolken op na te houden, die als bijen in hun raat in hun glazen hokjes zitten. Dat biedt de mogelijkheid om uit Europese fondsen de opleiding en het onderhoud te bekostigen van vertalers die Tsjechisch kunnen omzetten in Portugees, Grieks in Fins, Catalaans in Nederlands. Dat moet vooral zo blijven, dat moet nog veel verder worden uitgebreid. Het zal het wederzijds begrip en de onderlinge uitwisseling verbeteren, de literatuur en de linguïstiek van de kleine taalgebieden bevorderen. Voor het overige behouden die talen in de Unie vooral een ceremoniële functie.

De Babylonische spraakverwarring zal als een draaikolk alle gesprekken naar een gemeenschappelijke taal toe zuigen, en dat is uiteraard het Engels. Hoe groter de verwarring, hoe eerder zich de feitelijke oplossing doorzet.
Het echte probleem ligt ergens anders. Niet bij de instanties van de Unie, maar bij de bewoners van Europa. Zij zijn het die niet over tolken en vertalers beschikken. Het ontbreekt hun aan media die de taalgrenzen kunnen overschrijden. Daarom is er geen sprake van meningsvorming op Europese schaal, zijn er geen Europese politieke partijen, is er geen Europees electoraat. En daarom is er geen Europese democratie. Niet dat die er wel meteen zou komen als alle Europeanen eenzelfde taal spraken of zich door veeltaligheid en vertaling met elkaar zouden kunnen onderhouden. Maar zolang er geen Europees forum voor politiek en cultuur bestaat, blijft de Europese Unie een ambtelijk staketsel. Dat is het Europees probleem, en het is van veel groter belang dan een monetaire unie. (Al is er een parallel tussen een Europees medium voor de uitwisseling van waarden en een Europees medium voor de uitwisseling van betekenissen).

Wie denkt een vreemde taal echt goed te kennen, moet eens proberen de titel van dit stukje te vertalen.