NRC 23 september 1995
Vergeet het maar
Waar anderen Heidegger hebben zitten heb ik snoepmerken: Kwatta, Venco, Baronie van Breda, Pez!
Aan Pez had ik heel lang niet gedacht tot ik ze hier in Budapest weer tegenkwam: kleine, platte rechthoekige pepermuntjes met een opstaand randje dat even over de tong ging en je al meteen voor dat allesbeheersend dilemma stelde, waar het in het snoepen wezenlijk om gaat: doorbijten of blijven zuigen. Snoep kauwen geeft veel korter genot, maar ook veel heviger. Zuigen duurt. Ik was en ik ben nog steeds een kauwer en ik neem me al mijn hele leven voor om het volgende snoepje zoetjes aan op te zuigen totdat tussen tong en verhemelte niets meer rest dan een laatste vleug van smaak. We zijn hiermee diep in de bekentenisliteratuur geraakt. Maar goed, het was eruit voor ik het wist.
Het blijkt dat ik tientallen snoepmerken ken: Mars, Bounty, Nuts, Twist, M&M en Lila Pauze… Allemaal ballast. Als die namen niet in mijn hoofd zaten, kon ik nu misschien Heideggers Sein und Zeit uit het hoofd citeren, of de geologische tijdperken in goede volgorde opzeggen, of alle officiële talen van India noemen. Maar de snoepmerken gaan niet weg.
In de jaren Artis, toen ik geregeld naar de Amsterdamse dierentuin ging, introduceerde de fabrikant van Pez (spr. uit: pez) een plastic kokertje waar de pepermuntjes, gedreven door een in de bodem bevestigde spiraalveer, uitsprongen wanneer je het dekseltje openklikte; het was een soort snoepaansteker. Dit waren ook de hoogtijdagen van Frujetta, een plat rond drageetje, enigszins dof afgewerkt over een donkere suikerglans, maar in wezen niet meer dan een zuurtje in handige rolverpakking. Frujetta was een Noorse gravin die nog tegen de nazi’s had gestreden, vandaar dat er een snoepmerk naar haar vernoemd was. Pas veel later kwam Frutella, een wuft nest dat die eer helemaal niet verdiende, en wier naam gebruikt werd voor een vierkante toffee met vruchtensmaak (was het soms een ‘kauwbonbon’?) Sedertdien hebben Frutella en Mentos de wereld veroverd: van Mysore tot Ziguinchor liggen die rolletjes bij de kassa, of worden met andere zoetwaar in manden op het hoofd gedragen, in zadeltassen over bergpassen gesmokkeld en waar zelfs Heineken nog niet heeft weten door te dringen zijn Mentos en Frutella, uit dat kleine landje bij de zee, present.
Kort geleden vertelde iemand op de televisie dat alles wat de mens waarneemt in de hersens wordt opgeslagen (dus ook dit blijft u voor de rest van uw levensdagen bij). Net als met die bewakingscamera’s, zou dan ook bij de mens als het ware altijd een videoband meelopen, en een geluidscassette en ook nog een geurspoor en een tastprotocol. Alles wordt dan voorgoed vastgelegd. Het probleem zit hem niet in de gegevensopslag, die is blijkbaar onbeperkt, maar in het terughalen van die opnames. Na verloop van tijd, of bij een overmaat aan gegevens, kan men zich soms iets niet meer voor de geest halen wat toch ooit eens is waargenomen of gedacht. Maar voor mensen maakt het niet veel uit of die informatie nu uit hun neuronen is gewist of voorgoed onvindbaar voor hen is geworden: ze kunnen er niet meer opkomen, al doen ze nog zo hun best.
Over die onvermijdelijke vergetelheid is veel en weemoedig geschreven, veel meer dan over de tegenhanger, de onontkoombare onthoudelheid: tot de dood toe blijft van alles wat eens gezien, gehoord of gedacht is in de herinnering terugkeren, zonder rijm of reden, ongewild en onbegrepen. De band staat altijd aan en neemt een stroom van zinloze feiten en loze gedachten op die zich dan na jaren opeens onaangekondigd in het bewustzijn melden.
Tjoklat, Cote d’Or en Meurisse, Verkade, Bensdorp, Droste, Bonbon Bloc, Lindt, Hershey en Suchard. Je kunt je van die geheugenresten niet ontdoen, al zou je nog zo graag willen. Integendeel, wie iets wil vergeten denkt alleen daardoor al eraan.
Van mijn snoepmerken kom ik nooit meer af, en van de tweehonderd automerken ook niet. Die zijn me voorgoed ingeprent, toen ik per ongeluk even die kant opkeek of onwillekeurig een paar flarden opving: gepenetreerd door reclame, propaganda, prediking, allemaal kleine invasies van de hersenen die blijvend hun sporen inkerven.
Maar nu ze toch eenmaal in mijn en andermans geheugen gegrift zitten, is er van die merken misschien nog iets te maken. Er moeten al honderden merknamen zijn die over de hele wereld bekend zijn. Miljarden mensen kennen klanken als ‘Swatch’, ‘Ford’, ‘Shell’. Ze vormen het aanvangsvocabulair van een nieuwe wereldtaal, een soort Esperanto, maar dan met woorden die al mondiaal verbreid zijn. Als de reclame op zou houden de betekenis van die termen voor zich op te eisen, zouden die aanduidingen waarschijnlijk vanzelf generaliseren van merk naar soort. Coca Cola zou de naam worden van alle zoete drankjes met prik, zoals nu al Aspirine niet voor het produkt van Bayer staat maar voor alle hoofdpijnpilletjes. Die merknamen moeten dus alleen nog onteigend worden om soortwoorden te kunnen worden. Daar is een grammaticale regel voor nodig. Met het voorvoegsel ‘ke’ wordt een woord van merk tot soort: ‘keshell’ betekent benzine, ‘kelevy’ is spijkerbroek en ‘kenike’ gymschoen. Dit zal de mensheid zo goed bevallen dat men naar nieuwe mogelijkheden gaat zoeken. Het voorvoegsel ‘da’ wordt ingevoerd om een merknaam te veranderen in het naastbije bijvoeglijk naamwoord: ‘dashell’ is te vertalen als ‘vluchtig, brandbaar’. Met het voorvoegsel ’to’ verandert een merk in het meest verwante werkwoord: ’tohonda’ gaat rijden betekenen, ’tonike’ uiteraard lopen, of hollen.
Voor de volgende les dient u alvast het Engels volledig te vergeten.