NRC 30 december 1995

Waarom in Dakar

Zelden of nooit wordt een rechte plank gezaagd bij de meubelmakers aan de weg langs zee. Dat begint al met de werkvloer, die van zand is en cement, met een gat hier en een kuil daar. Dus staat de werkbank wankel. Die bank is in elkaar gespijkerd met een paar planken als poten en een oude deur als blad. Daarom staat hij, scheef als hij is, met de ene wat te lange poot in een kuiltje, minder uit het lood dan als hij pas was geweest. En dan de zaag, er zit een slag in en hij mist twee tanden, de andere zijn met de hand bijgevijld. Het hout komt al scheef van de zagerij, krom getrokken in de zon.

Planken zagen is dom werk, een karwei voor leerjongens. Er wordt niet van een tekening gewerkt en zonder mallen. De knechts kunnen niet lezen en niet schrijven. De baas ook niet, maar hij spreekt Frans met de klanten.
Er zit een barst in de plank en halverwege stuit de zaag op een kwast, waardoor een half rondje uit de zaagsnee valt. De meethoek is kapot, of weg, of er was helemaal geen meethoek. De baas is er niet, of hij is er wel en hij slaapt, of hij is wakker en praat met zijn vrienden, of hij staat erbij maar let niet op, of hij let wel op maar het kan hem niet schelen, of het kon hem ooit wel schelen maar nu niet meer. De ene knecht die wel een rechte snee kon zagen is weggelopen en werkt nu voor een ambassade of een hulporganisatie. Daar verdient hij meer en hoeft niet te zagen, maar is chauffeur van een 4×4 met airco, draagt een Rayban en is altijd op reis.

Buiten staan al een jaar drie ledikanten op een koper te wachten en niemand wacht op het ledikant dat nu in elkaar wordt gezet. De leerjongen heeft al twee weken zijn geld niet gekregen maar ’s middags eet hij mee uit de kom die de vrouw van de baas op haar hoofd komt aandragen: rijst, vooral rijst met vandaag een hapje vis voor de baas en voor de knechts een stukje kopvlees van gisteren, genoeg om van te zagen maar niet genoeg om recht van te zagen.

Terwijl hij zo staat te zagen en net de langste streek aan het maken is, overlangs, komt Aminta langs in haar nieuwe boubou die wappert om haar ronde kont en iedere zaagjongen waar ook ter wereld die opkijkt en zo’n prachtige welving ziet gaat met zijn zaag even mee in die beweging en daar wordt het ledikant ook al niet rechter van. Alsof het op een scheef ledikant minder goed zou gaan met een vrouw die zo weet te welven. De zaag blijft steken en als het op en neer weer begint breekt het blad. De zaagjongen krijgt een knal voor zijn kop van de baas en het werkstuk heeft er weer een rare moet bij.

Er is betaald voor het hout, maar er is nog niet betaald voor het bed en het moet een keer af. Met een vloek en een zucht kreunt de zaag verder door het hout. De zaagjongen beklaagt zijn lot, hij heeft nu de slag te pakken, Youssou N’Dour jammert op de transistor het verdriet uit dat hij zelf zou willen bezingen. De zaagjongen verliest zich in de weeklacht, de zaag gaat op en neer met de muziek, de zaag is niet langer gereedschap maar een strijkinstrument, het hout is een klankkast en begint laag mee te trillen en te zingen op het treurige lied van N’Dour. Het lied is droef en heeft vele refreinen, de zaag is allang voorbij de kerf waar de snee had moeten eindigen. Bij de laatste, lang aangehouden kreet van de zanger valt de plank in twee stukken op de vloer.
De knecht kijkt om zich heen, niemand die het ziet, pakt de lijmpot en plakt de twee stukken weer keurig met de uiteinden aan elkaar. Wat nou, hout is juist het sterkst op de lijmvlakken, of niet soms? Hij hurkt buiten in de schaduw en drukt de gelijmde stukken stevig tegen elkaar. Dit kan even duren en de werkdag is alweer bijna ten einde. Het is warm, het is vochtig, de twee stukken hout die zoëven ruw uit elkaar gingen, beginnen in hun gedwongen omhelzing elkaar weer vast te houden. Ze kunnen het nu wel zonder hem af, en de knecht vleit de herstelde plank met de lange, te lange zaagsnee zachtjes in het zand, staat op en gaat een glas bissap halen.

Bij de limonade-verkoper is een hevig gesprek gaande over de komende wedstrijd tussen de worstelaars Manga 2 en Dame Soughère, de een is ervaren de ander is sluw, de een is zwaar en de ander is pezig. Wat is belangrijker? Sluw of zwaar, ervaren of pezig?
Alles is belangrijker dan de pas gelijmde plank. Als de knecht terug komt is de lijm gehard en het zand zit eraan als op schuurpapier. Maar wat geeft dat? Een plekje voor de slapers om zich aan te schurken tegen de kriebels van de nacht.
Maar dit is nog maar een zijkant van het ledikant. Over het hoofdeinde is nog helemaal niet gesproken. De knecht die is weggelopen is heeft de gaten waar de zijkanten met hun kopse kant in moeten steken rond gebeiteld en ze hadden vierkant moeten zijn. Dat is de weggelopen knecht zijn schuld, daar kan de zaagjongen toch zeker niets aan doen. Daar had de baas, als ik het zeggen mag, maar op tijd iets over moeten zeggen. Een vierkante pen past nu eenmaal niet in een rond gat. De baas wil nog kwaad worden, maar zijn vrouw begint te giechelen. Hij barst in lachen uit, pakt een hamer en begint de zijkant in het hoofdeinde te rammen. Wat past niet! Alles past. En de zijkant zit muurvast in het hoofdeind, een kleine barst verschijnt waar rond zich wringt in vierkant als een beekje dat zich benard een weg zoekt door gesteente.
Maar lijmkwast en beitskwast en verfkwast kunnen nog alles goed maken. Het bed zal langs de weg staan in zon en wind, in droge en in natte tijden, tot een koper het komt ophalen en op het dak van een taxi laadt.
Hij houdt nog steeds van haar, zal het enorme ding in de ene kamer van hun kleine huis haar zeggen en op dat schots en scheve bed zullen kinderen verwekt worden, recht van lijf en leden, en recht in de leer.

Nee, we moeten een andere vraag stellen: Hoe is het in naam van Gd, de allerhoogste en de almachtige, de genadige en de voorzienige, mogelijk dat waar ook ter wereld ooit een keer door mensenhand een plank pas gezaagd is?
Ja, hoe is het mogelijk dat welk stuk dan ook ooit tot een goed eind gebracht wordt.
’t van de dag blijft voeden.