NRC 22 juli 1995

Zijn wij laf?

Afgelopen dinsdag stond in deze krant een stuk van Geert Mak waarin hij citeerde uit de knipselarchieven van Het Algemeen Handelsblad van de jaren dertig: de aanhalingen gingen over de Nacht van de lange messen (Hitlers afrekening met de SA van Röhm) over de Kristallnacht (de eerste grote pogrom tegen de joden) en zo meer. De commentaren van zestig jaar terug komen de lezer van nu beschamend voor in hun lauwheid en hun lafheid. De parallel die Mak suggereerde was onmiskenbaar: De spraakmakende gemeente reageert vandaag de dag net zo karakterloos op de slachtingen in Srebrenica als zestig jaar geleden op de misdaden van de nazi’s.

Dezelfde dag nog werd Jan Pronk gekapitteld door het Kamerlid De Hoop Scheffer: de Minister had niet mogen zeggen dat daarginds in Srebrenica een genocide plaats vond, want hij bracht daarmee onze jongens die zich in handen van de Bosnisch-Servische troepen bevonden in gevaar. Dat kan waar zijn, maar mocht Pronk het daarom niet zeggen?

Een paar dagen eerder had een andere minister, Hans van Mierlo, de Franse ambassadeur ontboden om krachtig te protesteren tegen de uitlatingen van diens chef: die had de Nederlandse blauwhelmen beschuldigd van medeplichtigheid aan de Bosnisch-Servische wandaden, die immers onder hun ogen – en wat erger is – onder hun mede-verantwoordelijkheid waren voorgevallen.
Dat waren de duidelijkste woorden van Van Mierlo tot nog toe, en ze hebben weinig indruk gemaakt op de Franse regering. Want woensdagavond herhaalde premier Juppé dat de VN-soldaten in Srebrenica zich medeplichtig hadden laten maken. Hij noemde de Nederlanders niet bij name, maar hij ging nog even door over ‘humiliation, honte, honneur’. Tot voor kort waren daar vertalingen voor, maar die zijn uit het Nederlandse spraakgebruik verdwenen als bij toverslag.
De Fransen, met hun onguur gekuip in Rwanda, hun drugshetze, hun drieste atoomproeven, zijn in Nederland uit de gratie, maar hebben zij dit keer soms gelijk?

In Srebrenica bleven zo’n tienduizend mannen achter in de macht van de Serviërs die bij eerdere gelegenheden en onder vergelijkbare omstandigheden hun gevangenen gruwelijk behandeld hebben. Ditmaal hielpen Nederlandse VN-soldaten mee bij de evacuatie van vrouwen en kinderen, Nederlandse militairen hielden de tel bij, Nederlandse soldaten reden mee met de bussen waarin Bosnische moslims werden weggevoerd. Wat moesten zij daar? Zijn de Nederlandse vredeshandhavers verworden tot collaborateurs?

Als de parallel van Mak geldig is, moet vijftig jaar na dato misschien wat minder hard geoordeeld worden over de foute landgenoten van toen en misschien wat strenger over de goede Nederlanders van vandaag.
Waarom zijn Nederlandse beroepssoldaten die opdracht hadden de burgerbevolking te beschermen afgedropen, terwijl de mensen voor wie ze moesten opkomen in levensgevaar verkeerden? Als ze toen en daar niets konden uitrichtten, waarom hebben ze zich dan ooit in die situatie laten manoeuvreren? Een totale verrassing kan het toch niet geweest zijn.

Net als ieder ander ken ik de excuses: de onduidelijke missie, de ontoereikende bewapening, de vijandelijke overmacht in getal en vuurkracht, de verwarring en de opzettelijke tegenwerking in de bevelslijnen, de beschieting in de rug door de Bosnische regeringstroepen. En bovenal, de gijzeling van VN-soldaten door de Bosnische Serviërs. Maar zijn daarmee het Franse verwijt en de gelijkenis van Mak weerlegd?

Zijn wij laf?

Wie zijn ‘wij’? Degenen aan wie het verwijt gericht is en die er zich door aangesproken voelen, de Nederlandse natie dus. Want in een situatie als deze kun je je nu eenmaal niet onttrekken aan de groep waar je toe gerekend wordt.
In Nederland wordt hierop in het beste geval verongelijkt gereageerd en in het ergste met een vlaag van collectieve imbeciliteit. De Nederlandse televisie vervalt prompt in haar rol van Nationaal Leedwezen. Van berichtgeving en analyse kom niets meer terecht. In de betrekkelijke beschutting van de vluchtelingenkampen waadt de verslaggever door de misère en vraagt in kindertaal: ‘zijn hier nog enge ziektes?’ (Ik citeer letterlijk, maar uit mijn geheugen). En relbelust wil hij weten: ‘Heeft u nog gruwelverhalen?’
Een buitenstaander die dit alles kon verstaan zou tot de conclusie komen dat men hier óf dom óf laf is, of allebei. (Zoals de Nederlandse correspondent van Le Monde in De Volkskrant).

Het Franse verwijt is terecht en de gelijkenis van Mak evenzeer. De vraag is hoe erg dat is. De Nederlanders zijn de enigen niet, de Engelsen zijn nog erger, de Duitsers niet minder erg en de Fransen hebben wel boud gesproken maar nog niet koen gehandeld. Of de Amerikanen hun lamlendigheid zullen overwinnen moet op dit moment nog blijken.
Maar wat had Nederland dan moeten doen?

Wie zich licht bewapend als vredesbewaarder in het oorlogsgewoel begeeft, vertrouwend op zijn hoog moreel gezag, die moet bereid zijn om de moed van zijn verheven aanspraken op te brengen. Anders wordt hij de risee, een Frans woord voor lachnummer.
De Nederlandse troepen waren in Srebrenica om de burgerbevolking te beschermen en ze hadden die niet aan de Serviërs mogen uitleveren, ook al had dat in eigen gelederen slachtoffers gekost. Dat ze die opgave niet trouw gebleven zijn, daar is uiteindelijk de Nederlandse regering verantwoordelijk voor.

Lafheid is een van de meest invoelbare aandriften. Alle begrip. Het is meestal de neiging van de verstandigste partij. Maar soms is het niet raadzaam. In de jaren dertig, waar Geert Mak zijn voorbeelden aan ontleende, bleek het achteraf heel onverstandig. Ik denk dat het nu opnieuw onverstandig zal blijken.
Meer dan wie ook, hoop ik dat ik daar ongelijk in krijg.