NRC 27 april 1985

Juist als ik in Jerusalem de ommuurde oude stad binnentrek, marcheert met vliegende vaandels en slaande trom een colonne padvindertjes de poort van Herodes uit. Naar de vaandels te oordelen zjn het Arabische legioenen en mijn agenda vermeldt voor vandaag een Islamitische feestdag. Eenmaal binnen de muren raak ik in de smalle straten beklemd in een eindeloze stoet paraderende Palestijnse jeugdcorpsen. Het is maar beter om even rustig te wachten tot ze voorbij gemarcheerd zijn, zegt iets in mij dat ik meteen herken als iets wat even oud is als deze stad. De optocht blijft maar duren en ik wil naar de Klaagmuur, die door de joodse heirscharen ook voor mij veroverd is. Ik wring me voorzichtig tussen de kleine tamboers. Meteen heb ik een paar tikken te pakken met de trommelstokken van een potige hopman.

De stoet is vastgelopen en ik kan geen kant op in de smalle steegjes; voor de huizen staan Palestijnse vrouwen en grijsaards opeengepakt en winkeliers die de trommelaars en vendelzwaaiers met reukwater besprenkelen. De padvindertjes maken pas op de plaats met hoog optrekkende blote knietjes, heel martiaal en ook nog jongensachtig. Ze worden op iets voorbereid, maar ze zijn er nog lang niet klaar voor. Aan de overkant van de straat staat een struise roodharige vrouw tegen de muur gedrukt, in haar rossige gezicht zie ik haar kaken malen. Ik onderdruk de opwelling om op haar af te gaan: er is helemaal niets aan de hand en die schijn moet vooral bewaard blijven. Een paar straatjongetjes beginnen te jouwen en aan mij te sjorren. De menigte ziet met verwachting toe. En dan voel ik mij opeens veranderen in wat ik ben, een goedmoedige, torenhoge toerist die grijnzend een bolletje aait, een knuistje pakt, een zetje geeft en meteen sta ik in een lege zijstraat en been weg, twee hoeken om, de Kruisweg in.

Twee dagen later zit ik weer opeengepakt tussen Palestijnen,nu in een oude limousine, een groepstaxi op weg door bezet gebied. We komen voorbij een wal van prikkeldraad met hier en daar een wachttoren: de gevangenis. 'Go in good, go out useless’ zegt de jongen naast mij in basic English en maakt een gebaar alsof zijn ene hand de andere afkapt: 'Hitler. Israel bad.’ Ik wens de gevangenis weg en hem ook.

Bij een wegversperring controleren Israelische militairen met het machinegeweer in de hand de pasjes van de passagiers, even lomp en bars als wachters waar ook ter wereld. 'I have no documents', zeg ik als ik aan de beurt ben en de soldaat neemt daar volstrekt genoegen mee. Ik zou hem zonder zijn wapen en uniform niet kunnen onderscheiden van een Arabier. Hij mij blijkbaar wel.
De Arabisch-Israelische confrontatie laat ik achter mij, want ik heb me een overzichtelijker probleem gesteld: de situatie van Bir Zeit, een Palestijnse universiteit in bezet gebied, waarmee mijn eigen Universiteit van Amsterdam bijzondere betrekkingen onderhoudt.

'Het is imbeciel om je te beperken tot academische vrijheid en vrije meningsuiting’, had Amos Elon mij nog de avond tevoren in Jeruzalem toegesnauwd, je kunt dat niet loszien van het mensonwaardig optreden van Israel in Judea en Samaria.’ Elon is een Israelisch schrijver en voorman van links, hij heeft dagwerk aan dat probleem. Ik ben academicus op werkbezoek en bemoei me met mijn eigen zaken: de vrijheid van hoger onderwijs. 'Niet alles tegelijk.'

In Bir Zeit waren ze gematigder, of in elk geval diplomatieker: 'Natuurlijk willen we dat Israel hier verdwijnt, hoe eerder hoe beter. Maar ondertussen moeten onze studenten hun werk kunnen doen en hun examens afleggen, zonder voortdurend lastig gevallen te worden, zonder dat keer op keer de universteit gesloten wordt, tien maal in tien jaar tijds, vaak maandenlang en om de geringste aanleiding.’ Ik keek ze er maar eens op aan: Ik zat met soortgenoten te praten, onderwijzers, boekenmensen. De Palestijnse tegenover me deed haar best om mij de verwikkelingen uit te leggen en probeerde zich in mijn bijgedachten in te leven. De Armeens-Palestijnse historicus hield een uitvoerig en subtiel betoog over de geschiedenis van het Palestijns bewustzijn. Dat had hij niet uit de kadercursus van de PLO, dat had hij zelf bedacht.

Ik kreeg een overvolle en nijvere universiteit te zien: de nieuwe gebouwen waren tijdelijk gesloten op last van de autoriteiten en tweeduizend studenten dromden samen in de krappe, oude schoolgebouwen: De bibliotheek (met een complete collectie Israelische politieke geschriften), de collegezalen met het afgetrapte meubilair. De studenten, met boek, bril, jeans en gimpies zoals waar ook ter wereld. Een klein universiteitje, arm, onderdrukt en volstrekt onweerstaanbaar. Jaja, dacht ik, maar als die Israeli's er niet bovenop zitten, dan wordt de ene leuze overtroefd door de andere slogan: de discussie ontaardt in agitatie en de propaganda loopt uit op gewelddadig verzet; daar zijn het studenten voor, nog wel onder vreemde overheersing, en met alle steun uit de Arabische wereld. 

Maar nu is Bir Zeit een serieuze universiteit, geen dekmantel voor een revolutionaire kaderschool of camouflage van een gewapend verzetsnest. Als de Israeli's even niet uitkijken wordt het in de kortste keren allebei. Maar dat is het probleem van de Israelische militaire autoriteiten; de rest van de wereld hoeft ze niet te helpen om orde te houden, integendeel die moet het hun daarbij moeilijk maken. Israel heeft zich die bezetting aangehaald en Israel beweert dat Palestijnen menswaardig kunnen leven onder dat gezag. Daar hoort ook hoger onderwijs bij. Er zijn Palestijnen bereid om onder die voorwaarden gewone universitaire vakken te beoefenen aan een gewone hogeschool. Zo gewoon is dat trouwens niet in de Arabische wereld, het is gewoon in Israel, voor Israeli's. Dan moet het ook mogelijk zijn voor mensen die onder Israelisch gezag gebracht zijn; de risico's daarvan heeft Israel zelf gezocht.

'Als ik alles overdenk wat de Israeli's ons aangedaan hebben, begrijp ik niet dat we ze niet nog meer haten’ zei een Palestijnse. Dat komt, dacht ik bij mezelf, omdat ze jullie niet nog meer aangedaan hebben. Maar dat durfde ik niet te zeggen. Er is al teveel aangericht en genoeg gehaat.