NRC 22 juni 1985

In de Sovjet-Unie zijn de mensentreiters aan de macht. Ik denk niet dat ze er plezier in hebben om hun onderdanen zo te tergen, niet eens dat ze hen altijd met opzet sarren. Er zal altijd wel een reden zijn, maar er is geen rem. Daarin verschilt het regiem van een rechtsstaat. Ook in Nederland gaan ontstellende verhalen rond over het harteloos optreden van bureaucraten, maar ergens in zo'n verhaal komt een maatschapppelijk werker voor, een sociaal raadsman, een advocaat, een ombudsman, of een aardige dokter, en ten lange leste de rechter of de raad van beroep. En die verhalen staan hier in de krant. In Rusland zijn ze staatsgeheim.

Die geheimhouding is paradoxaal. Want als dat sarren bedoeld is om af te schrikken, werkt het toch beter als iedereen weet met welk gedrag hij zich dat aanhaalt. En als die plagerijen heimelijk doorverteld worden van de een naar de ander, verspeelt het regiem de kans om zich te rechtvaardigen en dat nog wel in een land waar het alle berichtgeving wil dicteren.

Die paradox ontstaat doordat in de Sovjet-Unie heel veel niet mag, wat toch niet bij wet verboden is. De machthebbers doen zich graag beter voor dan goed is om de macht te houden. Ze kondigen wetten en verdragen af waaruit hun rechtsbesef moet blijken, maar die ze vervolgens zelf om het machtsbehoud in het geniep ontkrachten.

Mensen die de Sovjet-Unie willen verlaten worden uit hun baan ontslagen. Dat is in strijd met de wet en niemand stelt zich dan ook aansprakelijk voor zo'n ontslag. De een heeft alleen maar geadviseerd, de ander ooit eens een vergadering bijgewoond waar de meerderheid daartoe had besloten, en weer een ander verwijst naar hogere instanties die helaas onbekend wensen te blijven. Wie protesteert wordt opgepakt wegens het belasteren van de Sovjet-instellingen. Dat overkwam vorige week nog drie refuseniks in Leningrad; één van hen, Roald Zelichonok, wordt nog vastgehouden. Sinds kort wordt ook de buitenlandse post van vooraanstaande refuseniks geconfisqueerd.

De mensentreiters regeren: in maart en april kregen een dertigtal gezinnen aan wie al eerder een uitreisvisum was geweigerd opeens een telefoontje van het uitreisbureau: of ze de volgende dag maar langs wilden komen. Ditmaal hoefden ze zelfs niet opnieuw de eindeloze serie paperassen te produceren, een handtekening was genoeg. Ze zouden er weldra meer van horen.
In al die families maakte men zich gereed voor de uitreis, want als de permissie eenmaal afkomt moet men binnen drie dagen ook vertrekken: koffers werden alvast gepakt, het overig bezit vergeven onder vrienden en het afscheid begon. De hoop op vrij vertrek was opgelaaid, in Rusland en in het Westen, waar dit bericht al gauw was doorgedrongen. Maar half mei kwamen er plotseling weer telefoontjes: het vertrek werd toch niet toegestaan. Wie nog niet was afgezegd wist helemaal niet meer waar hij aan toe was: Rusland voor het leven of een nieuw begin in het Westen.

Dat lijkt een duivelse opzet om mensen met hun eigen hoop en desillusie stuk te maken. Maar ik denk dat een hoge ambtenaar ergens in die bureaucratische warwinkel gewoon een kans zag om van die lastpakken af te komen door ze vlug te laten afreizen, nog vóór een andere bureaucraat dat kon verhinderen: hij was niet snel genoeg en zijn tegenstander wist het vertrek af te gelasten.

Maar de slachtoffers van dat ambtelijk behendigheidsspel vatten het op als een wrede bespotting van hun vrijheidsdrang.
Niets van wat hier te lezen staat, verschijnt ooit in de Sovjet-media, daar gaat de berichtgeving per gerucht, een medium dat hier geheel is uitgestorven, net als een ander mondeling genre: het verhaal, of beter, het getuigenverslag dat van mond tot mond gaat, dat wordt rondverteld in een kring van belangstellenden die samenkomen om het aan te horen.

Op een avond maakte ik dat mee bij kennissen thuis. De ooggetuige, een oude man met een alpino-pet, verscheen om te vertellen van een rechtszaak die hij in de stad Kiev had bijgewoond. Het ging tegen een jonge jood uit Moskou die in Kiev gearresteerd was op verdenking van diefstal: hij had boeken meegenomen uit de synagoge en een agent had hem bij de uitgang betrapt en opgebracht. De orthodoxe joden van Kiev bestreden dat hier van diefstal sprake zijn kon, want elke gelovige kan boeken meenemen om er thuis in te studeren. Maar de voorzitter van hun gemeente, een man die door de autoriteiten was benoemd, gaf een andere mening: de boeken waren wel zeker ontvreemd. Nu moest de waarde van de boeken en daarmee de strafmaat worden vastgesteld en er ontspon zich een klassiek Oostjoods verhaal.

Omdat Hebreeuwse boeken in de Sovjet-Unie niet gedrukt of verkocht mogen worden, hadden de exmplaren geen handelswaarde. Een eerste expert had de prijs op vierhonderd roebel geschat: genoeg voor vele jaren dwangarbeid. 
Maar nu verscheen de ene vrome getuige na de andere Talmud-geleerde om de rechter aan te tonen hoe waardeloos de oude, joodse boeken wel waren, in de hoop hun jonge geloofsgenoot zo het werkkamp te besparen. 'Tweehonderd roebel, edelachtbare, tweehonderd? Oude boeken, meneer de president, wat moet een jonge Sovjet-burger daar nog mee? Twintig roebel zou nog teveel zijn, stapels hebben we ervan. De tenach, de thora, wie wil die vandaag de dag nog hebben? Houden mag hij ze, hij kan er nog een paar bijkrijgen als hij zo nodig de ganse dag met zijn neus in de boeken wil zitten leren.
Maar de rechter bleef onvermurwbaar in zijn hoge schatting van het joodse erfgoed. Het laatste woord was aan de verdachte en die bekende schuld, omdat de joodse wet gehoorzaamheid voorschrijft aan de wetten van het land. Daar was een lang voorarrest aan voorafgegaan. Twee jaren werkkamp luidde het vonnis en Anatoly Virshuvsky zit nu de straf op zijn geloofsijver uit.
Een witz in het echt is een treurnis en voor Virshuvsky duurt hij twee jaar.