NRC 13 april 1985
Krantenpolemiek is gestuntel. De NRC's van 9, 16 en 23 februari zijn allang met de vuilnis mee en de stukken die ik daarin schreef over 'Beschavingsoordeel', 'Beschavingsvoordeel’ en 'Beschavingsschuld’ vergeten, of erger nog: u herinnert ze zich verkeerd. Komt er dan een brief op en moet die weerwoord krijgen, dan moet het voorgaande bekend verondersteld worden of allemaal weer opgerakeld.
Iets met minderheden en de Derde Wereld was het, de westerse beschaving en het cultureel relativisme. En dat ik ertegen was.
Ik moet bekennen dat ik op die stukken instemming meer vreesde dan kritiek, want wie de toonaangevende opvattingen over minderheden tegenspreeekt riskeert een heel ranzig soort bijval. Opgelucht constateer ik dat maar één correspondent dacht dat hij het met mij eens was; trouwens ook maar één dacht van niet: R. Haleber.
Mijn beginzin in die beschavingsreeks was: 'Er is geen aanval mogelijk op de westerse beschaving die geen gebruik maakt van het arsenaal dat die beschaving zelf te bieden heeft.’ Het antikolonialisme streed met westerse wapens en ideeën en ook de voorgangers van de ethnische minderheden in het Westen kunnen daar niet omheen. Hoe meer zij opkomen voor de eigen rechten en culturele autonomie, hoe meer zij zich moeten beroepen op westerse beginselen van gelijkheid en gelijkberechtiging voor iedereen, ongeacht herkomst, voorkomen, geloof of sekse.
Het is dan ook niet uit begrip of sympathie voor allerlei groepsculturen en religies dat die hier vrijelijk beleefd en beleden kunnen worden, maar enkel en alleen uit respect voor de eigen, westerse, universalistische rechtsbeginselen, al ging het om Baghwan of Lou de Palingboer. Al die vrijheden zijn inhoudsloos, ze regelen alleen de vormen, het verkeer tussen mensen, niet hun geloven of gebruiken.
Dat universalisme is een kerngedachte in de westerse beschaving, schreef ik; niet: 'een westerse uitvinding', zoals Haleber mij toedicht. Tot het westerse gedachtengoed behoort ook de opvatting dat over andere samenlevingen niet geoordeeld kan worden, ze kunnen alleen begrepen worden in hun eigen historische en sociale samenhang: het cultureel relativisme, een opschorting van oordeel. Ik bedacht een tyrannie, Antaxia, waarover de relativisten niet mogen oordelen. Haleber herkent daar alleen de Islam in, maar helaas zijn er nog wel andere voorbeelden aan te wijzen. En ik houd vol dat die weigering om te oordelen inconsistent en onwaarachtig is. Het cultureel relativisme is niet te handhaven: 'Ik ben van mijn ongeloof afgevallen’, schreef ik (maar dat kon de corrector niet zetten) en ik belijd voortaan een 'cultureel substantivisme’ dat moreel oordeel wel mogelijk maakt en bovendien in veel gevallen noodzakelijk.
Haleber vindt dat arrogant van mij, Napoleontisch aanmatigend. Waarom? Omdat het in het Westen ook niet pluis is. Volgt een opsomming van de wandaden van de westerse beschaving. Het Westen heeft in de wereld gruwelijk huisgehouden. Ik ontken het niet. Maar het is hier niet ter zake. Het vocabulaire waarin Haleber het Westen in algemeen menselijke termen aan kan klagen is nu net het universalistisch ethos dat in die westerse beschaving tot ontwikkeling is gekomen: 'Het Westen is alleen te bestrijden door te verwestersen', schreef ik, en Haleber levert daar een proeve van. Vreemd genoeg mag die westerse kritiek zich wel tegen het Westen richten, maar niet tegen de massamoordenaars in andere culturen.
Dat mag niet van Haleber omdat de 'communicatie met de derde wereld’ daarvan te lijden heeft; omdat het 'onvermijdelijk tot een onherstelbare breuk in onze samenleving' leiden zal. Het is niet opportuun, bedoelt hij: 'geen adequate ideologie meer voor de fase van het kapitalisme, waar we nu in terecht zijn gekomen'. Die fase is blijkbaar niet meer 'de laatste', wat een opluchting.
Maar die 'adequate ideologie', wat kan dat zijn? Dat is de 'positieve tolerantie’ volgens Haleber, die dat verder niet verduidelijkt. Maar die geesteshouding vertrouw ik zo al niet.
Minderheden, en meerderheden net zo goed, hebben recht op hun opvattingen en gebruiken binnen de grenzen van het recht, of een ander daar nu positief en tolerant tegenover staat of niet, of hij goedgunstig en vergoelijkend wil zijn of niet. Waarom zouden Nederlanders elkanders gewoonten en ideeën moeten koesteren? Dat is toch nergens voor nodig. Ze hebben elkaars rechten te waarborgen. Dat is genoeg. Wie zou zelf positief getolereerd willen worden? Ik niet. Ik wil alleen mijn recht van spreken en dat is alles wat ik een ander gun.
Dat dubbeloffensief voor positieve tolerantie enerzijds en behoud van culturele eigenheid anderzijds is erop gericht om de groepsbinding onder minderheden te versterken. Elke minderheid moet een zuiltje worden onder het beheer van eigen leiders. Dat houdt de samenleving overzichtelijk; dat geeft de stamhoofden, de ouderlingen en de vormingswerkers greep en gezag. In die campagne past het leerstuk dat Nederland een door en door racistische samenleving is, want dan is het bij voorbaat gepast dat elke minderheid zich alvast afzondert onder aanvaarding van een navenant aandeel uit de subsidiepot.
Maar er is in Nederland meer te beleven dan ethnische folklore, voorouderlijke geboden en overgeleverde gebruiken. Ik hoop dat de nieuwe Nederlanders zich niet laten opsluiten in hun ethnisch hok, dat ze zich niet laten verbijzonderen en bevoogden. Ik wil ze tegenkomen in de grote mensenwereld, leiderloos, losgeslagen en op zoek. Dat respecteer ik.
Ook verschenen in: Het lied van de Kosmopoliet. Meulenhoff, 1987