NRC 18 mei 1996
Babel gewroken
Het zijn voze tijden voor Europa. De mensen hebben er geen zin meer in en je kunt ze geen ongelijk geven: toen het er echt op aankwam, in Bosnië, bleef er van de Europese eenheid niets over, diplomatiek niet, militair niet en humanitair ook niet.
Eigenlijk zou de hele Europese Unie voor straf ontbonden moeten worden.
Maar er is zo gauw niets anders te bedenken dat in plaats van een Verenigd Europa kan komen. Wat moeten al die halfkleine en halfgrote landen anders? Langzaam de zee inzinken, zoals Engeland? Voor Noorwegen is het gemakkelijk, dat kan als enige buiten de Unie blijven en een soort Hongkong van Europa worden.
Het kwam mij altijd wel aantrekkelijk voor, zo’n Europese eenheid. Ik moet bekennen dat ik van grote gehelen houd, het staat zo overzichtelijk. En eerlijk gezegd heb ik me er altijd een soort Nederland bij voorgesteld, maar dan een slag groter: Duitsland dus, maar zonder dat verleden. Ik had me er dus eigenlijk niets bij voorgesteld.
Als het ooit wat wordt, dat Verenigd Europa, dan zouden de inwoners ervan meer contacten met elkaar moeten onderhouden dan ze nu doen. Daarbij doet zich een taalprobleem voor. Want in de huidige Unie gelden al elf officiële talen, en dan is het Iers nog niet eens meegerekend, want dat is niet als landstaal ingebracht, en het Catalaans ook niet dat weliswaar geen landstaal is, maar door het Europees parlement op een onbewaakt ogenblik erkend is.
In werkelijkheid is het taalprobleem niet onoverkomelijk, want van de jongere inwoners van de Unie spreekt tweederde tot driekwart matig tot goed Engels. Dus die redden zich wel. Ze hebben die taal allemaal op school geleerd en omdat steeds meer kinderen middelbaar onderwijs genieten, leren ook steeds meer scholieren Engels. Dus de oplossing komt vanzelf.
Dat is nu net de moeilijkheid. De Fransen hebben van meet af aan gedaan wat ze konden om de verbreiding van het Engels tegen te gaan, behalve de ene maatregel die voor de hand zou liggen, die taal afschaffen als schoolvak. Maar dat komt omdat ouders in Frankrijk net als overal elders willen dat hun kinderen vooruit komen in de wereld en begrijpen dat daar Engels voor nodig is. In Frankrijk nog het meest: meer dan waar ook in Europa wordt daar in personeelsadvertenties vaardigheid in het Engels verlangd. En evenveel als waar dan ook wordt er tijdens internationale bijeenkomsten Engels gesproken, ook al is tegenwoordig de eerste subsidievoorwaarde dat daar alleen nog Frans gesproken wordt.
Tot nog toe komt Duitsland mondjesmaat voor het Duits op. Eens per jaar gaat er een brief naar de Europese Commissie waarin de bondskanselier beleefd doch elke keer wat dringender verzoekt om het Duits als werktaal te bevorderen. Dat gebeurt ternauwernood, want Duitse ambtenaren spreken uitstekend Engels en de andere ambtenaren slechts zelden Duits.
Het beginsel blijft de gelijkberechtiging van alle elf of twaalf Europese talen. In de werkkamers en wandelgangen van de Europese ambtenarij is dat uiteraard onmogelijk. In het vrije verkeer van personen, geld, goederen en woorden zal het Engels vanzelf het voornaamste medium worden.
Maar in het Europese parlement moeten alle talen gesproken worden, althans gesproken mogen worden. Dat is een principekwestie, maar ook een zaak van respect voor de kiezers. Bovendien moet het iets verklanken van de rijkdom en verscheidenheid aan Europese culturen.
Als dat parlement ooit een echt besluitvormend lichaam wordt, zullen de afgevaardigden allicht met elkaar gaan debatteren en wie weet proberen elkaar te overtuigen. Dan is het in hun belang om een taal te spreken die door een groot deel van de parlementariërs verstaan wordt. Ik weet nu al welke talen dan niet gebruikt zullen worden en ik weet ook al welke taal de eerste zal zijn. Maar wanneer de vertegenwoordigers willen pronken voor hun eigen thuisfront willen ze de taal van hun kiezers kunnen spreken.
Op dit punt in de discussie is er altijd iemand die elf met tien vermenigvuldigt, of voor de nabije toekomst veertien met dertien en vervolgens concludeert dat dan bij elke zitting honderd tien tolken, of straks zelfs honderd tweeëntachtig, nodig zullen zijn voor de simultaanvertaling. Nou en? Nu al gaat een kwart tot de helft van het parlementaire budget op aan vertaaldiensten. Maar wat geeft dat?
Dat kost nog altijd veel minder dan een taalconflict dat uit de hand loopt. En wat is er eigenlijk mooier, Europeser, dan het zacht gemurmel van tientallen tolken die het ene volk met alle andere proberen te verbinden? Ik zou geen beter symbool van eenheid in verscheidenheid kunnen bedenken dan dat constant gefluister, geen beter monument dan dat memento van de moeite om elkaar te begrijpen. Dat het gesprokene meestentijds strontvervelend is, dat ligt niet aan de tolken maar aan de sprekers. Zend de debatten uit in al die talen, zorg dat ze interessanter worden.
Het Europese Parlement moet een school oprichten waar tolken worden opgeleid die rechtstreeks leren vertalen van het Portugees naar het Fins, van het Nederlands naar het Grieks, van het Deens naar het Frans, en straks van het Spaans naar het Tsjechisch, van het Pools naar het Italiaans, en van het Hongaars naar het Zweeds. Op die school wordt niet alleen de vertaling van verbalisantenproza onderwezen, maar ook van de onparlementaire letteren, van gedichten, romans en essays. Vandaar gaan de vertalingen heen en weer en her en der door Europa. Dat wordt de kern van het Europees cultuurbeleid.
Dit voorstel verdient het te worden opgenomen in de handelingen van het Europese Parlement, in alle huidige en toekomstige talen van de Unie.