NRC 2 maart 1985
Babel INC.
Rechtstreeks naar Los Angeles, weg na het middageten, op tijd daar voor het avondmaal – zou ik die negen uur tijdverschil langer blijven leven, als ik ze op de terugreis niet weer op moest geven?
Het Zuid-Californische winterweer is warmer dan onze zomers, de stad is nu op haar best. Het is nog koel genoeg om met open dak te rijden, zonder air-conditioning. Van lopen is nauwelijks sprake, want deze samenleving heeft in de evolutie het stadium bereikt waar de voetganger vrijwel is uitgestorven, verdrongen door een nieuwe variant: de auto met zijn rijder. In deze fase van de natuurlijke historie der mensheid overleven alleen de exemplaren die in staat zijn zodra zij hun hol verlaten zich snel te verpoppen in een stalen cocon waarin zij naar het volgende hol rollen. De afstanden zijn veel te groot om te lopen, en zonder een beschermd pantser is er onderweg geen enkel onderkomen om te schuilen of te rusten. Omdat mensen zich in auto’s heen en weer bewegen is de stad verspreid gebouwd over de laagvlakte en in de heuvels, lintbebouwing van losstaande huizen met tuintjes, en omdat alles zover uiteen ligt moet iedereen zich wel per auto voortbewegen.
Zo verandert de maat en het ritme in die bebouwde kom, het landschap is berekend op 60 in plaats van 6 kilometer per uur. Te voet is alles vlak, grauw en onherbergzaam. Maar in de auto komt het uitzicht op het juiste toerental, de reclameborden flitsen hun boodschap aan de automobilist precies op leessnelheid; de kale straten met hun rijen huizen in eenzelfde vorm wieken nu voorbij in een strak ritme, langs de autobanen, bruggen en circuits zwaaien de auto’s voort met de souplesse van gymnasten. Zij krijgen plezier in die beweging, versnellen en vertragen, voegen zich en splitsen de rijen heel makkelijk en elegant als dansers, zonder ruzie, op de maat van de verkeerssignalen.
Wanneer de automobilisering zich voltrekt in een al bestaande stad is dat een ramp, omdat het stadsplan ingedeeld wordt op de nieuwe schaal en de snelwegen een spoor van afbraak en verpaupering trekken.
Maar in Los Angeles was het nooit anders, de stad is gebouwd voor de nieuwe soort: de auto en zijn rijder. En alleen in voortbeweging is het stadslandschap te genieten, in het tempo en de route van een door dat verkeer afgedwongen rit. Zoals een autotocht in streden die nog vóór de mechanisering zijn aangelegd een kwelling is, zo is het in Los Angeles juist een genoegen; auto’s zijn ontworpen voor zo’n omgeving en de stad is opgetrokken om met de auto te bereizen.
Zo beweegt men zich in zijn stalen schulp alsof het zo hoort en gedraagt zich ook zoals het hoort, volgt de regels en gehoorzaamt de lichten en beleeft zijn auto zoals mensen vroeger hun kledij. Een deuk is erger dan een knoop eraf. De automobilist geneert zich voor een armetierig omhulsel en excuseert zich op zijn nummerbord: een Volkswagenrijder meldt ‘My other car is a Corvette’, en de tycoon die in een deftige club zijn Corvette voor laat rijden vindt die wagen te wuft voor de gelegenheid en verontschuldigt zich dat zijn Cadillac in reparatie is.
Tien miljoen mensen die allemaal in hun eigen huisje willen wonen, een eengezinsvlakte zonder reliëf. Maar op enkele punten schiet de stad de hoogte in. In het zakencentrum rond het stadhuis verrijzen reusachtige glazen wolkenkrabbers. Spiegelende torens beelden elkaar af in hun gevels, elke ruit weerkaatst een fragment van gebouwen aan de overkant, verbrokkelde afbeelding van een volgende luchtspiegeling. Ieder gebouw, opgetrokken met de haast en het geweld van de nieuwe rijkdom, verwijst in zijn glazen gevel naar andere, even fantastische structuren. De ene toren is er om de andere te weerspiegelen en te overtreffen. De economie van wedijver en winstbejag rijkt omhoog in een architectuur van machtsvertoon en eerzucht. De onderling concurrerende vermogens, het kapitaal in zijn meest abstracte vorm, wordt opeens zichtbaar en concreet in die structuren die daar oprijzen om geen andere reden dan om zich aan elkaar te spiegelen en te meten, om elkaar te overtreffen. Babylon, de architectuur van de hoogmoed. De bouwkundige van de intimidatie, niet voor God, niet voor het gezag, maar voor het geld dat eindelijk zijn uitdrukking en gestalte vindt.
De ontwerpers, aannemers en eigenaars tref ik bijeen, maar niet in de omgeving die zij met zoveel krachtsvertoon hebben opgebouwd, maar in tegendeel in een laat negentiende eeuws decor; in het enige herenhuis dat zij hebben willen sparen, de California Club, gekalmeerd door antiek en tapijten, bediend door knechts in livrei, waar niets herinnert aan het modernisme dat zijzelf rondom laten woeden.
De gloednieuwe torenstad is van geen enkel goed punt te bekijken, alleen te bezien in bewegende beelden in een lange zwaai over de autowegen tussen, langs en onder die gebouwen. Zo ontstaat geen overzicht, en blijft het plan verborgen. De nieuwe binnenstad is niet ontworpen om gezien te worden van de grond, maar uit de lucht; het is een esthetiek voor de helikopter. Zoals Hausmanns grote doorbraak van Parijs de stad gereed maakte voor een vervoer dat er nog niet was, de auto, zo wijzen de torens van Los Angeles vooruit naar een verkeer van mensen die door elkaar zweven en cirkelen op honderd meter bovengronds. Vandaar zal het ontwerp zich in al zijn eenvoud en samenhang vertonen. Daarboven zal blijken wiens woord daar in staal en glas verkondigd wordt, wiens teken daar is opgericht.