NRC 28 december 1996

De jongste les

Stel, de wereld is een leerschool en elk jaar is een les. Dan wordt in deze week les 1996 overhoord. Niemand hoeft bang te zijn voor een beurt, want iedereen gaat elk jaar over. Zittenblijvers zijn er niet, het is erin of eruit. Wij zijn er dus nog in. Wie uitstapt komt nooit meer iets te weten. Dat alleen al is een reden om nog even bij de les te blijven: om te zien hoe het verder gaat.

Wij kennen wel de korte inhoud van het voorafgaande, maar onze voorgangers wisten niet hoe toen het vervolg zou zijn. Elke volgende generatie weet dus meer dan de vorige. Het heelal dijt uit, en de geschiedenis wordt ook steeds langer. Maar worden mensen daar wijzer van?
Historia non docet, sed forte homines discant (Cyc. cant. XII:28): De geschiedenis leert niets, maar misschien kunnen de mensen iets leren.
Wat heb ik dan wel geleerd van een jaar lang wereldles? Ik was er eerlijk gezegd met mijn hoofd niet altijd bij. Onder Binnenlandse Politiek raak ik gauw afgeleid, bij Sport en Media ga ik liever voor mezelf werken. Maar bij Europa heb ik opgelet en bij De Wereld ook.

Als er uit deze jaarles iets te leren viel, dan was het over de beperkingen van het internationalisme: de belemmeringen van de Europese integratie, de tegenslagen in de interventies rond Bosnië en Rwanda, de pervertering van de humanitaire hulpverlening.
Europa, dat gaat meer en meer over Duitsland, en Duitsland gaat steeds meer over Europa. Nederland is nog net geen deelstaat van Duitsland, omdat het al een lidstaat van de Europese Unie is. In de E.U. kan Nederland met dertien andere landen proberen Duitsland tegenspel te bieden, zonder de E.U. zou het nu al gauw een buitengewest van Duitsland worden. De enige manier voor Nederland om nog een zekere nationale zelfstandigheid te behouden is integratie in de Europese Unie.

Het had anders kunnen gaan, en het kan misschien nog anders lopen, als Engeland zich weer tot Europa zou bekeren en met Frankrijk samen een tegenwicht zou vormen in de machtsbalans met Duitsland. Binnen die landendriehoek zou Nederland als vanouds een eigen, afgeperkte manoeuvreerruimte kunnen behouden.

Maar zo is het niet.

Duitsland geeft de doorslag in Europa en Frankrijk heeft zich daar al naar geschikt, Engeland houdt zich afzijdig. Dus rest Nederland niets anders dan zich daar ook naar te voegen.
Nu is het helemaal niet erg om als middelklein land de vazalstaat te zijn van een grote mogendheid. Nederland was een halve eeuw lang vazal van de VS en dat beviel uitstekend. Het kan heel goed de volgende vijftig jaar voortbestaan als satelliet van Duitsland. Dat land is nu een democratie, een rechtsstaat en een verzorgings staat. Dat is meer dan van de Europese Unie gezegd kan worden. Daar is alleen de rechtsorde gewaarborgd, maar is de democratie een schijnvertoning en blijft ‘sociaal Europa’ een luchtspiegeling.

In een federaal Europa zal over Nederlanders meebeslist worden door Grieks nationale dwepers, Oostenrijkse neonazi’s en door eigenvolkse stokers uit nog tien andere landen. Dat wordt nog even wennen. De financiële regie wordt opgedragen aan een comité van bankiers, maar daar is Nederland al op voorbereid.
De voorpret in de grote Europese eenheid is ondertussen wel vergaan en de grondstemming is nu een van druilerig gemor. Die tegenzin verkeert in Nederland nog in de pre-politieke fase, veel gemopper en niet veel doordachte tegenstand. Maar de euroscepsis wint snel aan aanhang. Voor een anti-Europese beweging is dat nog niet genoeg. Die zou met een alternatief programma moeten komen. Maar alles lijkt al beslist, ergens anders, door iemand anders en de integratie zet zich als vanzelf door. Dat ‘vanzelf’, die suggestie van onomkeerbaarheid en onontkoombaarheid, die maakt de mensen murw, onwillig en toch voegzaam.

De Europese Unie is verworden tot een ambtenarenstaat met een namaakdemocratie en een pseudo-parlement. Wie wil daar voor gaan stemmen? Men kiest niet voor een parlement dat zelf niet kiezen mag of wil. Die sluimerende tegenzin krijgt in Nederland geen politieke uitdrukking. In de landen waar de tegenbeweging zich wel heeft laten gelden werd de oppositie tegen de Europese Unie gevoerd als een nationaal streven: daar golden dan Deense, Noorse of Britse belangen. Maar net als het Europeanisme, is ook het anti-Europeanisme een Europese stellingname, die in Europees verband moet worden uitgedragen.

Als het in Nederland gaat over de gemeentelijke of de provinciale autonomie, dus over de beperking van het centraal gezag, dan komt die eis niet van de gemeente Dordrecht of de stad Amsterdam, niet uit Drente of uit Zeeland, maar wordt die decentralisatie een politieke strijdvraag van landelijke partijen, te beslechten op nationaal niveau. De Europese Unie, daarentegen, kent geen Europese oppositie, alleen tegenstand in afzonderlijke landen. En omdat er geen brede anti-Europese beweging is, kan een pro-Europese stroming ook geen ruime aanhang krijgen. Er bestaat geen Europese openbaarheid, geen openbare meningsvorming die zich afspeelt op Europees niveau. Er zijn geen Europese kranten, radiostations of televisiezenders. Er is geen politieke discussie waarin alle Europeanen elkaar kunnen treffen. Hoe zou dat ook kunnen met een dozijn verschillende talen? Alleen op specialistisch deelgebied weten de vakgenoten elkaar te vinden met eigen tijdschriften en beroepsverenigingen. Daar overbrugt gedeelde vakkennis de taalbarrières. Maar brede politieke kwesties worden in elk land apart besproken, daar is geen Europees forum voor. In feite blijft de politiek van Europa beperkt tot bestuurlijk overleg in de krapte van de binnenkamers.

De Europese eenwording die zo van bovenaf is doorgezet culmineert nu in een monetaire unie en dat zou ook wel eens haar eindpunt kunnen blijken; vandaar zet de ontbinding in. Want voor een politieke Unie is meer nodig, een onderling debat, een gedeelde morele inzet, een minimum aan saamhorigheidsgevoel. De afzonderlijke regeringen hebben daar geen behoefte aan en de Europese Unie is daar niet op ingericht. Het Europese parlement is een vergadering van landelijke delegaties die elk al hun politieke fracties van huis hebben meegenomen. De voornaamste tegenstelling die zich op Europees niveau voordoet is zelf geen onderwerp van strijd tussen Europese partijen. Er bestaat geen Europese democratisch- federalistische partij en evenmin een Europese tegenpartij van vrijzinnige subsidiaristen.

Het is te vergelijken met een nationaal parlement waarin de Gelderse middenstandspartij zetelt naast de lijst ‘Fries belang’ en de Noord-Zuid-Hollandse vrijheidsbond. Nee, het is nog erger: dat parlement kan niet eens de regering afzetten, want die is benoemd door de provinciale commissarissen van de koningin. En bovendien, de Zeeuwen verstaan de Limburgers niet en de Friezen evenmin, van de Hollanders willen ze allemaal niet weten, en dat is wederzijds.

Zo komt Europa niet verder. En dat blijkt al. Europa is niet alleen een binnenmarkt, er is ook nog een buitenwereld. Het Europees buitenlands beleid is een benauwende mislukking, de bemoeienis met Bosnië een dagelijkse blamage. Elke lidstaat opereert voor eigen rekening. Of het nu op de Balkan is of in Midden-Afrika, overgeleverde verbintenissen en koloniale banden blijken zich nog steeds door te zetten. De Fransen voelden meer voor de Serviërs en de Duitsers gaven nog steeds de voorkeur aan de Kroaten. De Europese Unie heeft in ex-Joegoslavië dan ook niets weten te realiseren. Elke doorbraak werd bereikt met Amerikaans ingrijpen, niet door een Californisch of Texaans initiatief, maar door een interventie van de Verenigde Staten van Amerika.
Dat is tragisch, want in Bosnië had de Europese Unie haar identiteit kunnen vinden, maar dan in het negatief: de uiteindelijke bestaansreden van de Europese Unie is om juist alles te bestrijden wat daar is aangericht. Dat bestaansrecht heeft de Unie niet weten te veroveren.
Dat was een harde les. Maar wat is er van geleerd? In Nederland niet veel. De commandant te velde werd na zijn aftocht uit Srebrenica bevorderd door de luide generaal, die vervolgens met pensioen mocht van een minister die nog steeds in functie is. Voor het leger, dat zich na de Koude Oorlog had opgeworpen voor vredesmissies in den vreemde, bleek na het debacle geen passende taak meer te bedenken. Gelukkig het land dat zijn leger missen kan.
De jaargenoten van 1996 hebben nog meer geleerd over de grenzen van het grensoverschrijdend ingrijpen.
Zodra ergens ter wereld de hulpverleners maken dat ze wegkomen, is het zeker dat daar ter wereld hulp nodig is. Geef ze eens ongelijk.

Ook in en rond Rwanda heeft Europa niets goeds kunnen uitrichten, de Verenigde Staten trouwens evenmin. Maar Europeanen hebben er wel veel kwaad gedaan. Frankrijk dat onder het oude regiem het leger en de Interahamwe milities had geoefend en uitgerust bij de voorbereiding van de grote moordpartij probeerde opnieuw zijn bondgenoten te hulp te schieten onder de dekking van humanitaire bijstand. De milities hadden zich in de vluchtelingenkampen verschanst. Daar werd door menslievende organisaties grootscheeps en ruimschoots hulp verleend. De hulpgoederen kwamen terecht bij de beulsknechten van het oude regiem. Die hielden daarmee een schrikbewind in stand en dwongen de vluchtelingen bij honderdduizenden om in de kampen te blijven. Ze verkochten de voedselvoorraden om wapens aan te schaffen en ondernamen bliksemacties op Rwandees gebied. Dat alles werd mogelijk gemaakt door de royale steun van de verzamelde buitenlandse hulporganisaties, van ‘Redt de Kinderen’ tot het Hoge Commissariaat voor de Vluchtelingen van de Verenigde Naties. Alleen Artsen zonder Grenzen bleek toch nog grenzen te stellen en trok zich terug.
Deze symbiotische idylle tussen mensenredders en mensendoders had nog lang kunnen voortduren van ieders gulle gaven als in Oost-Zaïre niet een opstand was uitgebroken onder de Banyamulenge, een met de Tutsi’s uit Rwanda gelieerde bevolkingsgroep die door de autoriteiten met uitzetting was bedreigd. Zij wisten de Hutu-milities uit hun bases in de kampen te verjagen. Op de vlucht dreven de Hutu-soldaten hun kampgenoten als gijzelaars voor zich uit de wildernis in.

Wat nu volgt zal nog vele jaren verplichte leerstof blijven. Frankrijk nam het humanitair initiatief: er moest worden ingegrepen. Allereerst moesten daarom de vliegvelden in Oost-Zaïre heroverd worden op de rebellen. Anders konden daar immers geen vliegtuigen landen met hulpgoederen, en ook niet met Zaïrese commando’s en hun Franse adviseurs, die de opstand zouden gaan bedwingen. Heel de humanitaire zakenwereld, de Franse regering en ook nog Europees commissaris Bonnino eisten op de allerhoogste toon onmiddellijke interventie. Maar terwijl de wereldleiders talmden, verloren de Hutu-milities hun greep op de vluchtelingen die nu, bevrijd van hun beulen en ontglipt aan hun helpers, en masse terugkeerden naar Rwanda.

Zijn ze daar veilig? Natuurlijk niet. In elk dorp en op elke heuvel beginnen nu de burenruzies tussen de moordenaars van toen, de schaarse overlevenden en de talrijke repatrianten, die ooit voor het oude regiem gevlucht waren en inmiddels de verlaten huizen en akkers hadden bezet. De eerst nog onweerstaanbare drang tot hulpverlening is opeens bekoeld. De nieuwe regering van Rwanda, die door Tutsi’s wordt gedomineerd, laat zich ook niet zo gretig helpen. Maar als de hulpverleners beleefd komen vragen of er nog een karweitje voor ze is kunnen ze zich nu misschien verdienstelijk maken. Wat moet de klas van 1996 daarvan leren? Dat mensen blijkbaar nog niet geleerd hebben om vrede af te dwingen tussen zwaar bewapende partijen die elk een eigen belang hebben bij het voortduren van de strijd. En nog een les, die haast nog pijnlijker is om te verwerken: onder die omstandigheden baat humanitaire hulp meestal niet en kan ze zelfs omslaan in haar tegendeel, de strijders sterken en het geweld nog verder voeden. De humanitaire organisaties hebben zich hardnekkig en hardleers betoond. De helpers moeten nu eenmaal aan het werk blijven en het geld moet blijven rollen.

Dat is de lering van les 1996: Om over de grenzen heen en op de lange afstand met elkaar te kunnen verkeren, moeten mensen nog veel leren. Als de geschiedenis het hun niet leert, dan misschien de toekomst.

Volgende les.