NRC 11 mei 1985

Het andere geloof

In Nederland leven gelovigen en ongelovigen vreedzaam langs elkaar heen. Sinds de schoolstrijd opgegeven is, bemoeit men zich nauwelijks nog met elkanders godsdienstige overtuiging. De christenen hebben de binnenlandse zending opgegeven en de heidenen vertrouwen dat het laatste restje geloof vanzelf wel over gaat.

Gezindte is inmiddels een kwestie van particuliere voorkeur geworden, zoiets als seksuele geaardheid, waar je natuurlijk wel eerlijk voor uit moet komen maar waar je een ander niet naar vraagt en die zeker nooit tegen iemand gebruikt mag worden; erfelijk is het niet, een ziekte zou ik het ook niet noemen, maar eigenaardig blijft het. Dat desondanks de laatste restanten van het Christendom vaste burchten zijn gebleken van politiek en bestuurlijk privilege, dat nemen de onkerkelijken maar voor lief. Er zijn in Nederland trouwens geen beginselvaste bestrijders van het Christendom meer over en de enkeling die af en toe wel eens tegen het kerkvolk tekeer gaat zorgt er wel voor zo nadrukkelijk leuk te zijn dat geen lezer die bestrijding ernstig neemt: zelfs de ketters respecteren de godsvrede.

De laatste twintig jaar is er een heel nieuw slag gelovigen bijgekomen: de islamieten. Misschien beschouwen veel Mohammedanen hun overtuiging ook wel als privé-zaak, maar zij worden er vanwege hun verschijning toch op aangekeken. En omdat het een bewijs van slechte manieren is om in te gaan op wat nieuwelingen onderscheidt van gevestigde Nederlanders, blijft onder fatsoenlijke mensen ook het geloofsverschil uit kiesheid onbesproken. Men zwijgt erover en wil er verder niets van weten.

De Leidse islam-kenner, prof. J. Brugman, heeft een aantal van zijn beschouwingen gebundeld onder de titel De zuilen van de islam (Meulenhoff). Al in de aanhef waarschuwt Brugman tegen een simplistische visie op de islam en vervolgens waagt hij zich aan een korte kenschets van die godsdienst. De doctrine van de islam is eenvoudig, schrijft hij, en naar een complexe dogmatiek als in het Christendom moet men er niet zoeken. De leer is uitgewerkt in commentaren en interpretaties die vooral de regels betreffen voor ritueel, levenspraktijk en maatschappelijk verkeer. Een scheiding tussen kerk en staat heeft zich in de islam nooit voltrokken, het ideaal is nog steeds een kerkstaat waarvan de heerser ook de geestelijke leidsman is. Er bestaat in de islam trouwens geen kerkelijke organisatie die van het staatsapparaat te scheiden zou zijn. Omdat de islamitische eenheid na Mohammed nooit meer geheel hersteld is, zijn alle politieke twisten tegelijk godsdienstgeschillen en krijgen alle machtsaanspraken een religieuze rechtvaardiging.

Brugman is als kenner van de islam dat geloof niet nader gekomen. Hij beschrijft het met de onderkoelde reserve van de vakman. Maar die afstandelijkheid geldt niet speciaal het Mohammedanisme, hij houdt zich even ver van het Christendom. En wat hem kennelijk tegenstaat is de vermenging van godsdienst en politiek, of het nu de evangelische politiek van het CDA betreft of de shiitische restauratie in Iran.

In een aantal opstellen toont Brugman de grote verscheidenheid van stromingen binnen de islam en laat zien dat eigenlijk elke moderne ideologie wel bij die geloofsleer aangebreid is. Telkens weer is geprobeerd om aan te tonen dat deze of gene passage in de overgeleverde teksten in wezen die nieuwe ideeën al behelste.
Kennelijk is de isam zo uitgebreid en zo ingewikkeld, duister genoeg en met voldoende tegenstrijdigheden om er elke doctrine en iedere praktijk mee te kunnen goedpraten. Dat is niet typisch voor het Mohammedanisme, dat is met de Christelijke godsdiensten net zo. Het is het kenmerk van een voldragen religie dat elke wereldlijke instelling eruit kan worden afgeleid. Daar is dan wel een corps van wetsgeleerden voor nodig, dat nieuwe ideeën en praktijken toetst aan de leer; die tekstverklaarders bestrijden elkaar in alle heftigheid en houden daarmee de gedachte levend dat de leer nog steeds relevant is voor de eigentijdse samenleving. Een recht, twee averechts en er is een islamitisch feminisme of een katholieke bevrijdingstheologie. En het omgekeerde kan net zo goed.

Maar omdat alles uit de leer kan worden afgeleid, volgt ook dat die doctrine zelf nauwelijks een zelfstandige werking heeft op de maatschappelijke ontwikkeling en hoogstens een woordenschat verschaft ter rechtvaardiging van posities die al om andere redenen zijn ingenomen of ter bestrijding van tegengesteld posities die met een variatie op dezelfde thema’s verdedigd kunnen worden. Brugman schrijft: ‘Ik voor mij zie althans geen tekenen dat de islam ergens in de laatste eeuwen, behalve in donker Afrika, de sociale en economische vooruitgang heeft bevorderd, net zomin als trouwens naar mijn indruk de christendemocratie zoveel bijdraagt aan deze vooruitgang.’

De islamitische volkeren hebben in deze eeuw hun leer wel erg moeten rekken om westerse technieken en westerse organisatievormen en ideeëen in te passen. V.S. Naipaul doet de islam dan ook af als een parasitaire levensbeschouwing die vegeteert op westerse vernieuwing zonder daaraan te kunnen bijdragen en zonder dat te durven erkennen. Brugman verwijt Naipaul oppervlakkige vooringenomenheid, maar zijn eigen kenschets wijkt er niet zoveel van af. Over ‘de meeste ge-evolueerde Arabieren’ schrijft hij: ‘Aan de ene kant bewonderen zij de Europese beschaving; zij nemen de Europese ideologieëen over, of het nu de liberalistische of de marxistische is, zij geloven in vooruitgang, gelijkheid en broederschap, lezen Europese literatuur en beoefenen Europese literaire genres. Aan de andere kant bestrijden zij iedere vorm van Europese invloed en hebben ze de neiging om de betekenis van die Europese cultuur te ontkennen en liefst nog al die dingen die zij in de Europese cultuur zo bewonderen in hun eigen cultuur terug te vinden waar ze eeuwenlang verborgen hadden gezeten; op die manier kan uit vage Koranteksten een complete sociale wetgeving worden afgeleid. Vandaar die dubbele houding die zij vaak tegenover Europeanen en Amerikanen aannemen…’ Dat is nu die dubbele binding waarin de westerse beschaving alle buitenstaanders en nieuwkomers beklemd houdt.