NRC 10 augustus 1996

Het overleven van de liefsten

Al enige weken gaat het op deze plek over honden. Hiermee is aan een verwaarloosde minderheid in deze krant eindelijk recht gedaan. Veel te lang is in het redactioneel beleid de voorkeur gegeven aan katten, of beter aan kattenliefhebbers. Enige tijd zag het er naar uit dat de tegenstelling tussen de hondenmensen en de kattenmensen zou leiden tot een scheuring in de redactie. Nog bijtijds is het roer omgegaan en is afgesproken dat het Cultureel Supplement voortaan voor de poes zal zijn, af en toe gelardeerd met stukken over kunst en literatuur, terwijl het in de Zaterdagse Bijlage zal gaan over de hond, in een breder maatschappelijk kader geplaatst met artikelen van nog algemener strekking. Dat hiervoor een wisseling van hoofdredacteuren nodig was duidt al op het belang van de kwestie. Maar dat het ooit zover heeft moeten komen!

Ik beken mij van nu af aan tot de hondenliefhebbers.

Dat is niet vanzelf gegaan. Ik ben niet met dieren opgegroeid en dat is ook nu nog aan alles te merken. Waar een poes in wolligheid leeft, op een tapijt of deken, begin ik dadelijk te tranen en te proesten en ook van hondenpluizen krijg ik het te kwaad. Diep in mijn hart vind ik dieren vies, of eng of ergerlijk.

De hondenliefde was bij mij een late roeping, voortgekomen uit liefde voor iemand die van honden houdt. Ik heb mij dan ook niet tot de soort bekeerd, maar tot een enkel exemplaar: De onvergelijkelijke, onweerstaanbare Kanaänhond Iemah.
In het begin accepteerde ik haar aanwezigheid in huis vooral uit verkapt eigenbelang. Ik hoopte dat Iemah zou leren om ’s ochtends met een riks in een beursje aan haar halsband bij de sigarenman de krant te gaan halen, die zij dan in de bek zou klemmen om hem met een toegewijde blaf bij mij op bed te komen bezorgen. Dat is in geen twaalf jaar gelukt. Iemah was meer het soort hond dat geïnteresseerd naar mijn wijzende hand bleef staren als ik een stuk hout weg slingerde dat zij moest apporteren. Later ging ze die stok wel ophalen maar bleef op twee meter afstand staan, de stok tussen de poten, grauwend en grommend, klaar om iedereen aan te vliegen, baas, bazin of baasje, die ook maar naar haar prooi zou wijzen.
Iemah stamt af van halfwilde honden uit de Negev-woestijn die daar in roedels achter de Bedouïnen aantrekken, en even buiten het kamp wachten of er voor hen wat te snaaien valt, net als meeuwen die hoog in de lucht een zeeschip volgen en af en toe in duikvlucht wat afval oppikken. Ze leven wel van de mensen maar niet met de mensen. Ook Iemah vertrouwt mensen niet helemaal en is zelf niet helemaal te vertrouwen. Opeens kan ze de laaiende moordlust in haar kaken krijgen en vliegt vreemde dieren of bezoekers aan. Daar heeft ze dan later wel weer spijt van, of iets wat daar veel op lijkt. Maar ja, ze kreeg even een waas voor d’r ogen.

Ze is eigenlijk een viervoetig voorbeeld van de civilisatietheorie van Norbert Elias. Wij zijn als het ware het staatsgezag dat het geweldsmonopolie uitoefent en zij zou in die beschermde omgeving een meer beheerst en gelijkmatig gedrag moeten aanleren. Zij wil niets liever dan haar baas gerieven en het levend bewijs van die theorie leveren voor de dierenwereld. Maar er blijft nog zoveel te moorden. Alle katten bijvoorbeeld, of al wat vliegt op straat en in de tuin. Die vogels probeert ze te verschalken door ostentatief de andere kant op te kijken terwijl ze quasi-verstrooid hun kant op wandelt, tot opeens na een snelle sprong en toeklappende kaken een gebroken karkasje met twee druppels bloed op de grond ligt en zij weldoorvoed haar aandacht alweer op iets anders richt. Hierom wordt ze streng toegesproken. Dan herneemt het civilisatieproces zijn loop. Maar muizen vangen kan ze als de beste en dat wordt getolereerd, ja zelfs aangemoedigd.

Hier stuiten wij op een heimelijke ambivalentie in het pacificerend staatsgezag: de overheid tracht haar onderdanen in te tomen, tot het moment dat hun sluimerende wildheid haar te pas komt en zij hen met ontblote tanden en gepunte klauwen afstuurt op de vijand. En misschien, heel misschien, ben ik in het geheim wel trots op zoveel moorddadigheid verpakt in rossig bont met wuivende pluim en natbruine ogen: mijn strak aangelijnde, aandoenlijk toegewijde huisfascist.
Dat zou dan een opmerkelijk feit verklaren: hondenbezitters zijn een beetje rechtser in de politiek dan mensen met een kat, zoals Paul Dekker heeft aangetoond (Sociale en culturele kennis, VUGA, 1992).

Maar ontroeren, dat kan Iemah. Daar zijn huisdieren op geselecteerd: de aandoenlijkste, meest vertederende exemplaren werden door mensen opgenomen en vertroeteld. Al sinds millennia voltrekt zich in het huishouden een strijd om het bestaan waarin de aanhaligste dieren overleven. Bij Iemah is dat nog maar enkele generaties aan de gang, maar zij hanteert al de succesformule waarmee ook menselijke psychopaten zich zo goed weten te handhaven: ik maak iedereen van kant behalve jou. Dat bewijst hoeveel ik van je houd. Dus hou van mij, of ik vlieg je aan.
Daarbij doet zich een raadsel voor. Huisdieren vinden het kennelijk prettig om aangehaald te worden. Daar zijn ze in de co-evolutie met de mens op geselecteerd. Maar elkaar zijn ze in geen duizend jaar gaan aaien. En toch, als ze dat zo plezierig vinden, dan zouden huisdieren die hun voorspel met strelingen hebben uitgebreid daarmee een voorsprong moeten verwerven bij teeltkeus en voortplanting. Dus zou de aaineiging zich moeten verbreiden door de soort. Maar nee, hoor.

Er is maar een conclusie mogelijk: in de loop van de domesticatie hebben huisdieren geleerd om net te doen alsof ze het prettig vinden om door mensen gestreeld te worden. Dat gedrag neemt hun bezitters voor ze in en zij zien dat aan voor een liefdeblijk. Want in de huiselijke strijd om het bestaan overwinnen de liefsten.