De keuze van Abram de Swaan door Eva van den Broek.De Academische Boekengids 44, mei 2004

In ieder nummer van de Academische Boekengids vertelt een wetenschapper over de top-vijf boeken die hem inspireren bij zijn onderzoek.

De Academische Boekengids 44, mei 2004, pp. 18-19.

In het atelier van Abram de Swaan aan de Herengracht liggen de boeken hoog opgestapeld. Ik ben geen boekenliefhebber, eerder iemand die pakt wat hij pakken kan. Deze boeken heb ik lang niet allemaal gelezen, maar ik weet waar alles ligt, haal eruit wat ik nodig heb en vergeet de rest weer. Soms vind ik iets waarvan ik denk: wat is dat goed gedaan! Waarom kent niet iedereen dat?

De Swaan: Binnen de sociologie heerst geen consensus over de beste boeken uit het vak. Op internet zag ik een overzicht van de beste sociologieboeken van de twintigste eeuw. Het grappige was dat er honderd titels op de lijst stonden die allemaal één, hooguit twee stemmen kregen (zoals een van de mijne). De lijst bestond overwegend uit Amerikaanse vakgenoten, maar daarbinnen waren de meningen verrassend verspreid. Een aantal van de beste boeken is bovendien niet door sociologen geschreven. Dat komt doordat het vak nog niet zo oud is, nog maar honderdtwintig jaar, en doordat alle vakgebieden dochters en kleindochters van de filosofie zijn. Toch vormen historici en economen vaak de inspiratoren voor de sociologie. Zo is een van de allerbelangrijkste werken voor de sociologie, dus niet in de sociologie, het boek Wealth of Nations (1776) van Adam Smith. Datzelfde boek zou iedere econoom noemen als de basis voor zijn vakgebied.

Smith verwoordde de min of meer autonome ontwikkelingswetten van de samenleving. Zijn ontzagwekkende ontdekking was dat de samenleving zich ontwikkelt volgens een eigen dynamiek, zonder dat ingrijpen van buiten altijd nodig is. Al eerder was datzelfde proces beschreven door Bernard Mandeville, in het satirische The Fable of the Bees (1705). Daarin schetste hij een bijenmaatschappij die uit zichzelf functioneert zolang de bijen zelfzuchtig zijn. Juist de hebzucht hielp de bijenmaatschappij vooruit. De ondertitel luidt veelzeggend: Private Vices, Public Benefits. Smith noch Mandeville was socioloog, maar zij hebben het object van de aatschappijwetenschappen als een relatief autonoom onderzoeksgebied geclaimd.

Karl Marx is nog zo’n erflater op wie de sociologie kan teren, maar die evenzeer tot de economie behoort. Ook hij formuleerde bepaalde ontwikkelingswetten van de samenleving voor de eerste keer. Met enkele passages in Marx ben ik tot op de dag van vandaag bezig en voor het onderwijs put ik regelmatig uit de boeken van Marx en Smith. Vanzelfsprekend zijn ook Max Weber en Emile Durkheim van het grootste belang, maar ik kan niet zeggen dat ik daar dagelijks in zit te bladeren.

Wij zijn een cultureel gekoloniseerde samenleving.

Als eerste inspiratiebron denk ik spontaan aan Carry van Bruggen. Haar heb ik heel hoog zitten. Het boek waardoor ik zo verliefd op haar ben geworden is Hedendaags fetisjisme. Dat boek begint met een totaal idiote inleiding, je weet niet of je het van gêne discreet moet dichtslaan of het werkelijk moet uitproesten van de lach. Het is een soort Bollandiaanse pastiche. Nederland werd rond 1920 geterroriseerd door die professor en daar had de arme Carry van Bruggen ook een flinke klap van meegekregen. Ze wilde laten zien dat ze niet van de straat was. Dat gedeelte van het boek moet je overslaan, ik heb wel voorgesteld om het eruit te scheuren. Maar daarna komt een beschrijving van het essentialistisch denken die bijzonder geestig is, en geschreven met veel inzicht en subtiliteit. Ze bestrijdt dat er zoiets is als het eeuwig joodse of het eeuwig vrouwelijke. Allemaal flauwekul; zowel in de sociologie als in de taalkunde moet je dat denken in termen van het diepste, onveranderlijke wezen van groepen of talen juist ontzenuwen. Van Bruggen schrijft dat alles erom draait je te onderscheiden van anderen. Het boek begint met de zin Alle levenswil is distinctiedrift. Zelf toont ze haar eigen distinctiedrift in haar taalgebruik, in alle mogelijke passages. Het opgewonden enthousiasme waarin de vondsten over elkaar heen buitelen doet soms denken aan Piet Grijs.

Die notie van distinctie loopt regelrecht vooruit op Pierre Bourdieu. Zijn La Distinction (1979) was in de vorige eeuw een van de beroemdste boeken in de sociologie, maar Van Bruggen heeft al veel gezegd wat die kant op ging. Ze bestrijdt de suggestie dat iets in de natuur der dingen een gegeven is. Vrouwen zouden nu eenmaal geboren zijn om kinderen te krijgen en daarom is het beter als ze even stil zijn terwijl de heren spreken. Dat soort gedachten. Ze prikt daar al heel vroeg doorheen, als een feministe avant la lettre. Hoe kunnen wij zon inventieve en vindingrijke essayiste hebben, die haar eigen tijd zover vooruit was, en haar helemaal niet eren? Heldring en Jacques van Doorn vielen me meteen bij: ze is de liefde van oude essayisten. Maar het is een raadsel waarom de vrouwenbeweging haar heeft verwaarloosd. Ik vrees dat het veel zegt over de Nederlandse feministen, dat ze zon voormoeder laten liggen onder het stof van de vergetelheid.

Op diezelfde manier zegt Jacques de Kadt iets over Nederland. Hij is een van de interessantste mensen die de Nederlandse essayistiek heeft voortgebracht en hij heeft misschien wel de beste analyse van het fascisme geschreven. In Het fascisme en de nieuwe vrijheid bekritiseert hij het democratisch socialisme als veel te economistisch. De Kadt probeert de opkomst van het fascisme te begrijpen door de aantrekkingskracht ervan te analyseren.

Uit analyses van anderen spreekt te weinig begrip voor de behoeften van de mens, zijn culturele behoeften en ook weer die behoefte aan prestige. De Kadt, zelf ex-communist, zag dingen in het fascisme die anderen niet herkend hebben. Na de oorlog ontwikkelde hij zich tot sociaal-democraat, maar hij bleef een onhandelbare lastpak. De reden dat we nog geen Jacques de Kadt-Instituut hebben is dat hij daarvoor als persoon te kribbig en te eigenzinnig was.

Een derde persoon aan wie ik denk is Kurt Baschwitz. Ik heb hem niet zo hoog zitten als de voorgaande twee, maar deze Duitse denker heeft met Denkend mensch en menigte uit 1938 een prachtige verhandeling geschreven over de massapsychologie. Daarin beschrijft hij hoe mensen ten prooi kunnen vallen aan een verlammend idee en zich dan door een kleine groep laten meeslepen. Baschwitz was een Duitse essayist die in Amsterdam hoogleraar sociale psychologie werd. Er bestond een Baschwitz-Instituut, maar dat is plotseling verdwenen. Nu heet het anders. Dat gebrek aan liefde heeft onder andere mensen die leven in een koloniale samenleving denken we dat onze baas alles veel beter weet. En onze baas, dat zal ik bij deze gelegenheid eens verklappen, is Amerika. De verwaarlozing van Nederlandse auteurs heeft iets te maken met een gevoel van minderwaardigheid. Dat geldt niet alleen voor de sociologie, ook in de literatuur zie je een moedeloze omgang met schrijvers zoals Couperus, Van Schendel, Vestdijk en Hermans, terwijl de boeken top-tien volstaat met Amerikaanse auteurs. Laten we eerst eens kijken wat er in Nederland voor voortreffelijks geschreven is!

Tijdens het werk voor de Huizinga-lezing Moord en de Staat kwam ik meer van die voortreffelijkeNederlandse schrijvers tegen. Eén van hen was A.D. Belinfante. In zijn boek In plaats van bijltjesdag gaat hij in op de politieke bejegening van collaborateurs. Na de oorlog werden honderden landverraders opgesloten in kampen en gevangenissen. Belinfante laat zien hoe ogenblikkelijk de grootste ellendelingen daar bewaker werden. Als ratten kwam het gespuis erop af en wist tot die functies door te dringen. Ze misdroegen zich schandelijk, vele duizenden gevangenen werden afgetuigd. Toch zijn er van die honderdduizend gevangenen maar zevenendertig vermoord. Dat was in die jaren, kan ik je verzekeren, niet veel. Elders, bijvoorbeeld in Frankrijk, vielen er honderden malen zoveel slachtoffers. Omdat justitie en inspectie zich ertegen verzetten, kon eigenrichting hier voor een groot deel worden voorkomen. Als je in elkaar geramd werd door de bewakers en je schreef een brief aan de koningin, dan kwam die ook bij de koningin terecht. De inspectie greep vervolgens in en voorkwam dat gevangenen doodgeslagen werden.

Merkwaardig genoeg heeft het boek van Belinfante niet zoveel indruk gemaakt. Toch is het heel opmerkelijk wat hij aantoonde. Er moeten echte ellendelingen onder die NSBers geweest zijn, die kregen een klapje voor hun kopje, allà, ik ben ook niet zon heilig boontje. Maar ze moeten niet doodgeschopt worden. En dat gebeurde incidenteel wel. Belinfante heeft heel nauwkeurig beschreven hoe die misstanden beperkt bleven. Dat is het opzienbarende aan het boek.

Een ander prachtig boek over dat thema heeft wel veel opzien gebaard. Ontsporing van geweld vanJacques van Doorn is geschreven naar aanleiding van de grote onrust over de geweldsexcessen van de Nederlandse troepen in Indië, later Indonesië. Raymond Westerling heeft tijdens de politionele acties tegen de onafhankelijkheidsbeweging op Celebes vreselijk huisgehouden. Vele duizenden mensen zijn vermoord, zonder dat daar enige noodzaak of rechtvaardiging voor bestond. Van Doorn en Hendrix – coauteur van het boek – hebben daar zelf gediend. Daarnaast heeft Van Doorn zich zijn leven lang beziggehouden met sociologie, dus hij kent de literatuur. Uit die combinatie van kennis en ervaring is een prachtig boek voortgekomen over hoe excessen ontstaan.

Hendrix is psycholoog. Samen laten de auteurs alle niveaus zien: van de angstige verkenner die in de schemering in een bosschage iets hoort ritselen en de eerste de beste die hij te pakken krijgt ook te grazen neemt, tot hoe het werkt met commandanten, de krijgsraad, het ministerie van Defensie; het hele mechanisme. Het boek is prachtig geschreven door mensen die zowel participant als observator zijn. Dat hebben we toch maar, zon meesterwerk. Je kunt niet zeggen dat het boek is vergeten, maar zijn we er el zuinig genoeg op?

Ik houd een pleidooi om eens te kijken naar wat er al geschreven is in Nederland. Er zou meer heruitgegeven kunnen worden, maar misschien leent geen van deze boeken zich tot integrale heruitgave.
Wat zou je dan kunnen doen om zulke boeken weer actueel te maken? Iemand zou eens van het werk van Carry van Bruggen en ook van dat van Jacques de Kadt een kritische bloemlezing moeten samenstellen.

Ik wil graag boeken oprakelen waarvan ik vind dat ze een uitzonderlijke verdienste hebben en dus ten onrechte vergeten zijn. Er wordt al zo vreselijk veel vergeten. Dat is nu eenmaal het lot: we vergaan tot stof en onze boeken ook. Stilstaan bij vergeten boeken is een soort liefdewerk, een kranslegging.

De keuze van Abram de Swaan:

  • Denkend mensch en menigte: Bijdrage tot een exacte massapsychologie.  Kurt Baschwitz. Leopold, ’s-Gravenhage,  1940.
  • Hedendaags fetisjisme. Carry van Bruggen. Querido, Amsterdam, 1980. [Oorspr. uitgave: 1925.]
  • Het fascisme en de nieuwe vrijheidJacques de Kadt. Amsterdam: Van Oorschot 1939.
  • Het Nederlands-Indonesisch conflict. Ontsporing van geweld. J.A.A. van Doorn en W.J. Hendrix.
    Dieren: De Bataafsche Leeuw 1983. [Tweede, aangevulde druk.]
  • In plaats van bijltjesdag: De geschiedenis van de bijzondere rechtspleging na de Tweede Wereldoorlog.
    A.D. Belinfante. Assen: Van Gorcum 1978.