NRC 2 februari 1985
Moderne armoe
Mensen doen alsof de schijn bedriegt, maar ze houden elkaar voor de mal. Dat gaat vanzelf, zonder erbij na te denken, het gaat zelfs alleen maar zonder erbij na te denken. Zo zijn er bijvoorbeeld mensen die net doen alsof ze samen koffiedrinken, toch drinken ze helemaal geen aftreksel van gemalen koffiebonen, maar een in water opgelost chemicaal in poedervorm dat daar alleen in kleur op lijkt. ‘Daar kikkert een mens van op’, zegt de een, want dat moet toch ooit een voorouder gezegd hebben die indertijd van echte koffie echt was opgekikkerd. ‘Ik zou nog best een bakje lusten’, zegt de ander, al heeft hij helemaal geen bakje, kopje, of mok in de hand, maar iets heel anders, een geknotte cylinder van kunststof, zo dun en zo licht dat zelfs de meest behoedzame greep het dingetje al vervormt en de inhoud over de rand kneedt. Die twee daar op de koffie proeven een merk maar geen smaak, branden hun handen maar mogen niet knijpen of loslaten anders morsen ze de helft over hun goede goed en daar beklagen ze zich niet over, ze doen zichzelf onhandig voor, met een komische berusting waaruit blijken moet dat die namaakleut en die kwelbekers onvermijdelijk zijn, de prijs van de vooruitgang, nee, de vooruitgang zelf, en dus een zegen, alleen zij zelf moeten nog even wennen aan al dat nieuw comfort waarmee ze nog niet op hun gemak zijn.
Een arme sloeber die cichorei-aftreksel kreeg in een van papier gevouwen toeter zou het verontwaardigd zijn weldoenster in het gezicht smijten, maar als het maar vriesdroog en vacuum verpakt uit een automaat spuit (als die al spuiten wil na het vierde kwartje en de vijfde karate-klap), doen mensen net alsof ze daar iets smakelijks en verkwikkends geserveerd krijgen. Dat is nou eenmaal afgesproken, dat is modern en comfortabel, dus het moet wel lekker zijn. Wie daar nog niet aan gewend is, doet zijn best zo gauw hij kan zijn smaak daarbij aan te passen.
Het geheim van deze schijnvertomning zit hem in de koppeling van ‘modern’ en ‘gemakkelijk’. Die kreukelbekers zijn gemakelijk omdat ze worden weggeworpen en dus niet hoeven afgewassen en afgedroogd zoals een fatsoenlijk kopje (wit, van aardewerk, ik zeg het er maar even bij; een stevig glas mag ook, als het maar een glas van glas is en hittebestendig). Afwassen is handarbeid en daarvan worden wij bevrijd. Dat is beloofd. Door wie, dat is vergeten, zelfs de belofte is eigenlijk al vergeten, maar toch blijven mensen er op door gaan dat ze om een ander, die inmiddels al wegens overtolligheid ontslagen is, de afwas te besparen zelf hun vingers branden en enkel het aroma opsnuiven van poly-urethaan, dat is voor hen juist het modern gemak. Daarom is ook die ersatz-koffie nog steeds ‘nieuw’ en ‘gemakkelijk’ die wordt met een enkel schepje ‘zomaar’ opgelost en is dus arbeidsbesparend.
Besparing van arbeid in de sfeer van consumptie is dubbel illusoor, er wordt ternauwernood inspanning bespaard en er gaat genot verloren. Maar elke handbeweging wordt gevoeld als een offer, elke afschaffing van zo’n ingreep als een bevrijding. Zo diep zit het gevoel dat alle handwerk last is en dat wij op weg zijn naar de verlichting.
Het vliegtuigvoedsel is de meest perfecte schijnvertoning van een maaltijd. Luchtdicht en watervast verpakt wordt een portie namaakvlees en imitatiegroente opgediend met daarbij een gecalligrafeerd menu dat vermeldt wat men zich bij die kunstprak dient in te denken. De passagier sluit kauwend de ogen en verbaast zich over de verre gelijkenis met dezelfde bewondering waarmee hij een gereconstrueerd signalement van een misdadiger op de televisie vergelijkt met het portret van de echte boeventronie. Hoe krijgen ze het voor elkaar? Het spreekt voor hem vanzelf dat de techniek, de vooruitgang, het gemak, dwingend voorschrijven dat de luchtreiziger zo’n geplastificeerde kliek krijgt voorgekauwd.
Maar waarom is de techniek deze kant op gegaan en niet een andere kant, die van de Oriënt Express, de Zeppelin, de Queen Elisabeth, de rijdende keukens, de varende salons, de vliegende buffetten, de cuisine volante? Alles in die machinaal afgepaste luchtmaaltijden verwijst naar automatisering, naar rationalisering, kortom naar arbeidsbesparing, en is daarom modern en comfortabel. En dus slikt de passagier alles; hij doet communie bij de vooruitgang.
Waar de noodzaak van arbeid ophoudt begint het rijk der vrijheid en dat kent kraak noch smaak. Moderne apparaten zijn helemal gestileerd op de suggestie dat de gebruiker zich iedere handbeweging besparen kan. Die voorwerpen zijn ontworpen voor katatone paraplegie-lijders en desnoods met de wenkbrauw te bedienen. ‘Feather touch’ en ’tip toets’, infrarood signalen en afstandsbediening moeten zorgen dat een mens zich nauwelijks nog hoeft te bewegen. De schrijfmachine wordt electrisch, dan wordt ook een vlakgom ingebouwd als correctielint, dan arriveert de schrijfkop automatisch bij de tikfout. Telkens wordt de beweging kleiner, telkens ook wordt de coördinatie nauwkeuriger. Het werk vergt nog minder kracht, maar nog meer precisie; het wordt minder zwaar, maar niet lichter, de inspanning blijft even groot, maar wordt verfijnd, raakt vergeestelijkt; de moderne typiste pronkt met nagels even lang als die van adellijke Chinese dames, om dezelfde reden; zij is de handarbeid ontstegen.
Niet dat ooit iemand moe geworden is van een knop indrukken of een schakelaar omzetten, het gaat niet om vermoeienis, het gaat om de afschaffing van elk noodzakelijk gebaar, de bevrijding van het lijf van alle voorgeschreven beweging. Nooit meer arbeid, nooit meer inspanning om nut te verschaffen; alleen nog beweging om de beweging zelf: dans, sport en seks. Zo wordt de belofte van de vooruitgang ingelost, dat was afgesproken onder moderne mensen en daaraan houden zij elkaar, zelfs nu ze niet meer weten waaraan ze ook alweer meedoen en waarvan ze eigenlijk de schijn nog ophouden.
Ook verschenen in: Het lied van de Kosmopoliet. Meulenhoff, 1987