NRC 11 november 1995
Na de moord
Een week na de moord op Yitschak Rabin is de meest dringende vraag hoe het verzet van de joodse fanatici tegen het vredesproces gebroken kan worden. Niemand dacht nog dat er met de fundamentalisten te praten viel, maar veel mensen hoopten dat er toch met ze te leven zou zijn, ook na de overdracht van de bezette gebieden. Dat was een troostrijke illusie, maar in feite was de confrontatie met de joodse kolonisten anderhalf jaar geleden al onontkoombaar geworden. Toen schoot een kolonist in een moskee zijn mitrailleur leeg op de in gebed geknielde moslims. De Israëlische bewakers hadden hem niet tegengehouden want joden kunnen in bezet gebied, ook in volle wapenrusting, ook in een moskee, altijd doorlopen. Ter ere van de moordenaar worden sindsdien liedjes gezongen en kaarsjes gebrand door zijn geestverwanten, die hun gebeden combineerden met vervloekingen en doodsdreigingen aan het adres van Rabin en Peres. Vorige week kon een notoire extremistische relschopper wéér gewoon doorlopen, en zijn wapen van dichtbij leegschieten op eerste minister Rabin.
In de tussenliggende achttien maanden hebben de joodse fundamentalisten gechicaneerd, getraineerd en gesaboteerd wat ze konden om het vredesproces te vertragen. Zij hebben zich nu als levende mijnen ingegraven temidden van de Palestijnen: bij de minste aanraking kunnen ze afgaan en een slachting ontketenen. Ze hebben in hun geïsoleerde kampementen de bescherming weten af te dwingen van het Israëlisch leger dat bij elk incident moet ingrijpen, en in het onwaarschijnlijke geval dat Palestijnen zich niet laten provoceren zullen ze die incidenten zelf wel weten te veroorzaken.
Indertijd schreef ik over hen: Er is daar op de Westoever een bezettende klasse ontstaan, onderhouden met buitenlands geld, gevestigd op onteigend land, door bendeleiders bewapend, door het leger boven de wet gesteld en door zichzelf boven hun medemensen. Dat maakt het laagste in de mensen los en trekt het slechtst allooi aan.
Dat werd steeds waarder.
De fanatici wisten de ene na de andere concessie af te dwingen en werden toch alsmaar fanatieker. Want de overdracht van bezet gebied aan een Palestijns zelfbestuur ging ondanks alles door. En ook zij zullen beseffen dat hun nederzettingen ooit, over een jaar, over drie of zeven jaar, als onhoudbaar en zinloos door Israël opgegeven zullen worden.
Maar hoe heeft dat fanatiseringsproces zo ver kunnen doorvreten, en belangrijker nog, hoe is het te remmen? De joden zijn de enigen niet die last hebben van godsrazernij, integendeel het lijkt juist bij uitstek een algemeen tijdsverschijnsel dat ook christenen, Sikhs, moslems en boeddhisten overkomt, vaak in de explosieve combinatie met een al even overtrokken nationalisme. Benedict Anderson heeft laten zien dat zulk extreem nationalisme veel voorkomt onder emigranten die sinds lang hun geboorteland verlaten hebben en nu uit de verte bij voorkeur daar de meest radicale bewegingen steunen – een nationalisme op de lange afstand – zonder dat zij aan wie dan ook verantwoording hoeven af te leggen en zonder dat ze zelf van het door hen gesubsidieerde geweld te lijden hebben.
Ook het joods extremisme in Israël krijgt morele en financiële steun van joden in de VS en Europa en veel van de felste aanhangers komen kersvers daarvandaan. Ondanks hun archaïsche verkleedpartij zijn de joodse fundamentalisten jong en modern. En ik denk dat ze gedijen in het kwade geweten van het jodendom.
De stichting van de joodse staat, de verdrijving van de Palestijnse bevolking, de wet op de terugkeer (‘wie is jood?’), het zijn even zovele ingewikkelde en omstreden kwesties. Niet alle tekenen wijzen in dezelfde richting en een standpunt berust dus op de afweging van uiteenlopende argumenten. Wie daar niet tegen kan, moet óf de feiten loochenen óf een rechtvaardiging zoeken die boven alle feiten uitgaat. Met een forse sprong in de verbeelding kom je dan bij de Bijbel uit. God wil dat de joden het land dat hun ooit heeft toebehoord nu behouden en bezetten. God wil dat zo graag dat zijn gelovigen daarvoor alles mogen, ja moeten doen. God wilde dat Rabin werd gedood. Tja, dan moest dat dus gebeuren.
Die denkwijze is een verheviging en een versimpeling van een veel wijder verbreide beschouwingswijze, de nationaal-religieuze mentaliteit. De meeste Israëli’s en de meeste joden buiten Israël leven min of meer in dat gedachtengoed en die gevoelswereld, maar meestal met mate en in praktisch compromis. Dat kan halfhartig lijken en beginselloos, en zo voelen die gematigden het ook wel eens. De kolonisten steken daartegen af als zuiver, offervaardig en bevlogen. Zij verschijnen dan als de echte, althans de echtere joden. Daarom wordt hun veel toegestaan en wordt hun veel vergeven. De joden hebben een zwak voor hun extremisten. De hypocrisie der gematigden, de schijnheiligheid van het plaatsvervangend extremisme is samengebald in één kernformule: ‘de middelen wijs ik af, maar het doel blijf ik steunen’.
Dat is onwaarachtig, omdat het doel niet te bereiken is zonder die middelen. De Westoever kan niet behouden blijven zonder permanente terrorisering van de bevolking en ten lange leste een oorlog met de buurlanden.
Daar zit de echte halfhartigheid, de echte kwade trouw: de fanatici zijn vooral fantasten. Zij leven een fantasie uit van almacht en uitverkorenheid. De meeste volwassenen hebben die waan sinds lang opgegeven, maar met een omweg kunnen ze de grootheidswaan nog beleven door zich te vereenzelvigen met de extremisten. Daarom is het voor de gematigden toch zo moeilijk om finaal met ze te breken. En de kolonisten ervaren dat ook, ze wanen zich de – heimelijk – meest geliefde kinderen Israëls.
Zo heb ik dat rein-fenomenologisch uitgeplozen, een psychoanalyticus achter een lege sofa. Goed dan, zonder al die ongevraagde duidingen: Wat de wereld nodig heeft is een verbod op het fanatisme, een soort universeel amendement op de tien geboden. Het elfde gebod luidt:
Alles als boven, maar met mate.