NRC 29 juni 1996
Niet zo
Twee weken geleden schreef ik over de weerstand tegen huwelijken tussen mannen en mannen, of tussen vrouwen en vrouwen. Het bleek dat geen redelijk bezwaar tegen die verbintenissen stand houdt. De ene na de andere tegenwerping kon met gemak worden weerlegd (ik had sommige argumenten ontleend aan een boekbespreking door Anthony Appiah in de New York Review of Books van 20 juni).
En toch. Ik betrapte mij erop dat ik desalniettemin iets tegen het homohuwelijk had. Over die onredelijke tegenzin ging het stuk.
Op die beschouwing kwamen een paar reacties. Prof. John Griffiths, hoogleraar in de rechtssociologie in Groningen, wees mij op het artikel dat hij een tijd terug in Het Parool geschreven had. Daarin pleitte hij voor afschaffing van het burgerlijk huwelijk: ‘Het houdt in dat de staat zich terugtrekt uit het sacrale deel van wat thans “het huwelijk” heet.’
Trouwen in de overgeleverde betekenis van elkander trouw beloven in het bijzijn van getuigen en in het openbaar, dat doe je voortaan maar bij een club of kerkgenootschap van je voorkeur. De overheid is er alleen om afspraken te registeren over ouderschapsrecht, belastingstatus, erfrecht enzovoort.
Er zit in dit voorstel een verre sprong en een rare draai. De sprong is de afschaffing van de ‘sacrale’ elementen in de verhouding tussen burgers en hun staat. Kan dat staatsburgerschap van alle irrationele aspecten ontdaan worden en dan toch nog functioneren, ook bij belastingheffing, strafvoltrekking, in oorlogstijd? En de vreemde wending is om nu juist wanneer mannen met elkaar en vrouwen met elkaar willen trouwen dat huwelijk opeens te ontdoen van alle staatserkenning die tot nog toe geslachtelijk gemengde huwelijken wel gegund werd.
Een paar briefschrijvers vielen mij bij in mijn tegenzin. Dat was maar een gevoel schreef ik, het schept voor niemand enige verplichting, hoogstens kan een ander er wat geduld mee hebben. Maar dat vonden de inzenders niet genoeg. Er moest wat meer zijn. ‘Het huwelijk als vruchtbare verbintenis tussen man en vrouw is en blijft de biologisch bepaalde en dus universeel erkende perfecte vorm van verbintenis.’ Zijn niet het mannenlichaam en het vrouwenlichaam volmaakt op elkaar afgestemd?
Is het allemaal wel zo volmaakt afgestemd? Zouden er niet nog andere manieren zijn om twee lichamen in elkaar te zetten? Maar het meest interessant is de koppeling ‘biologisch bepaald en dus universeel erkend’. Er is zoveel dat biologisch bepaald lijkt en toch niet universeel erkend wordt. Integendeel, zou je haast zeggen.
Blijkbaar geldt een biologische argumentatie als modern en verlicht, en tegelijk als dwingend en verplichtend.
Ook een andere correspondent zoekt erkenning van zijn gevoelens in de biologie. Homohuwelijken kunnen hem niet zoveel schelen, zegt hij, maar hij ziet niet graag dat mannen elkaar zoenen, ‘en dan met name zoenen op de mond.’ Het is maar een gevoel. Maar toch ‘ligt het voor de hand dat een levenswijze die niet per definitie tot voortplanting leidt voor de natuur letterlijk een doodzonde is.’ Alweer is het besef dat het enkel om een gevoel gaat niet genoeg en moet er erkenning komen. Die bevestiging wordt niet in de kerk gezocht maar in de natuur, niet in het geloof maar in de wetenschap.
De overhaaste biologische rechtvaardiging doet denken aan het leerstuk van de ‘vitale afkeer’ van de homoseksualiteit dat tussen de wereldoorlogen voor wetenschappelijk gold. Erfelijk gezonde mensen zouden een spontane afkeer hebben van homoseksuelen (en trouwens ook van de omgang met joden, negers en zigeuners). Daar is men op terug gekomen.
Eerlijk gezegd weet ik niet hoe het zit met de natuur en het mondzoenen; ik weet niet of in de mens een gen opspeelt wanneer hij zulk tegennatuurlijk gedrag tegenkomt. (Probeer je eens in te denken wat een ingewikkelde mechanismen van waarneming, beoordeling, waarschuwing, reactie en gevoelsactie daar allemaal al in verondersteld zijn).
Er is nog een andere verklaring van die tegenzin mogelijk. Als kinderen opgroeien mogen ze elkaar steeds minder betasten. Mannen moeten van mannen afblijven en mannen moeten steeds meer van vrouwen afblijven die zich niet uitdrukkelijk voor hen beschikbaar stellen. Niet alleen dat volwassen van alles niet meer mogen doen, ze mogen het ook niet meer willen, van anderen niet en al helemaal niet van zichzelf.
Zou het kunnen dat af en toe een vergeten boosheid om een allang afgeweerd verlangen terugkeert als ergernis over het gedrag van anderen die zich wel permitteren hun verlangens uit te leven?
Deze laatste verklaring, waarin nog een echo van de psychoanalyse meeklinkt, is riskanter dan de biologische. Want wie uitkomt voor zijn tegenzin, maakt zich kwetsbaar voor de repliek dat hij eigenlijk wil wat hij afwijst. Ook dat geloof ik niet. Het lijkt me dat de meeste mensen daar al niet meer naar verlangen, maar zelf niet goed in de gaten hebben wat het hun ooit gekost heeft om die verlangens op te geven. De tegenzin zou dus kunnen zijn ingegeven door een soort ressentiment: ‘de dames en heren doen gewoon maar waar ze zin in hebben en nu willen ze nog trouwen ook.’
Maar ook die interpretatie veronderstelt heel veel: de alomtegenwoordigheid van veelvuldige verlangens in de kindertijd waarvan later maar moeizaam afstand is gedaan.
De eenvoudigste verklaring luidt dat het van de liefde komt. Het huwelijk in het algemeen krijgt iets mee van het gevoel dat voor de eigen geliefde bestemd is. Wie aan dat huwelijk tornt, komt al aan die geliefde.
En dat is weer iets te simpel.